Vragenbrieven van de Belastingdienst: Hoe ver moet u gaan?
Een serie blogs over de fiscale verplichtingen
De eerdere blogs:
– Btw-fraude: voorkomen is beter dan genezen!
– Belastingdienst: “Vergeet mij niet!”
Waar moet u opletten als u een vragenbrief van de Belastingdienst ontvangt? Op grond van artikel 47 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR) is de inspecteur bevoegd om informatie te vragen of inzage in uw boekhouding. In dit artikel zijn direct twee belangrijke beperkingen opgenomen. In de eerste plaats is van belang dat de inspecteur moet vragen om informatie en/of inzage. Zonder een dergelijke vraag rust er, als hoofdregel, geen verplichting op u om spontaan informatie te verstrekken*1. In de tweede plaats geldt dat de gevraagde informatie/inzage relevant moet zijn voor uw belastingheffing. Is dat niet het geval, dan rust op u niet de verplichting om de gevraagde informatie te verstrekken of de inzage te verlenen. Met andere woorden de inspecteur mag geen ‘fishing expedition’ houden.
Relevant voor uw belastingheffing
Bij een vragenbrief van de Belastingdienst is het met name van belang om deze tweede beperking goed in het vizier te hebben. U zult niet de eerste, en ook niet de laatste, ondernemer zijn die vragen voor zijn kiezen krijgt die niet relevant zijn voor de belastingheffing. Dat kan enerzijds liggen aan het feit dat de vragen niet op u gericht zijn, maar op bijvoorbeeld een zustervennootschap of een dochtervennootschap. Maar anderzijds kan het ook zijn dat de gestelde vragen geen invloed hebben op de belastingheffing. Om met dit laatste te beginnen. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld de vraag waarom bestuursvergaderingen niet periodiek plaatsvinden. Die vraag raakt de belastingheffing niet, hoogstens de nieuwsgierigheid van de medewerker van de Belastingdienst. Op een vraag als dit kunt u dus aangeven dat deze vraag niet relevant is voor de belastingheffing en dus ook niet hoeft te worden beantwoord.
Het eerste punt dat ik aanhaalde komt in de praktijk vaak voor bij groepsvennootschappen. De inspecteur houdt een controle bij vennootschap 1 en gaat vervolgens vragen stellen over vennootschap 2. In dat geval moeten bij u direct de alarmbellen afgaan. Voor die vragen moet de inspecteur, als hoofdregel, bij vennootschap 2 zijn. Op vennootschap 1 rust dan niet de verplichting om die vragen te beantwoorden. U kunt simpelweg volstaan met de mededeling dat die vragen niet relevant zijn voor de belastingheffing van vennootschap 1.
Vragen naar de feiten
Daarnaast is het van belang om de vragen van de Belastingdienst goed door te nemen. Zijn deze vragen gericht op het verkrijgen van feiten of op uw mening of op de bevestiging van een aanname van de inspecteur? Een feit is een gebeurtenis of omstandigheid waarvan de werkelijkheid via objectieve waarnemingen kan worden vastgesteld en getoetst. Zoals bijvoorbeeld dat u vanochtend de voordeur met de sleutel op slot heeft gedraaid. Vragen die zijn gericht op het verkrijgen van feiten mogen door de inspecteur worden gesteld en daarvoor rust op u de verplichting om die te beantwoorden. Vragen die zijn gericht om uw mening te horen of om een aanname van de inspecteur bevestigd te krijgen, kunnen weliswaar worden gesteld (vragen staat vrij), maar zijn niet gericht op het verkrijgen van feiten en u hoeft ze dus niet te beantwoorden. Daarbij geldt uiteraard dat lang niet alle vragen zwart-wit zijn gesteld en dus zowel uit een feitelijk deel als uit een mening/aanname kan bestaan. Het is dan aan u om daar paal en perk aan te stellen.
Een voorbeeld om dit te verduidelijken. De inspecteur stelt aan u de vraag of de handel in fietsen, brommers, auto’s en scootmobielen de bron van inkomen is geweest. Is dat een vraag naar de feiten? Nee! Of iets een bron van inkomen is, is een kwalificatie van een resultaat dat u heeft behaald met een bepaalde activiteit. Een dergelijke kwalificatie uiten, is de taak van de inspecteur. Daar wordt hij (of zij) voor betaald en dat hoeft u dus niet voor hem te doen. Aangezien deze vraag niet gericht is op het verkrijgen van feiten, hoeft u de vraag niet te beantwoorden. U kunt dus volstaan met de mededeling dat de vraag niet voldoet aan de eisen van artikel 47 AWR.
Wat was dan wel een correcte vraag geweest? Een voorbeeld daarvan is de vraag of u in 2021 auto’s heeft verkocht, zo ja, hoeveel auto’s en voor welke bedragen, etc. Afhankelijk van de informatie die u daarop geeft, kan de inspecteur nadere vragen stellen of bepalen of de inkomsten die u heeft behaald met de verkoop van deze auto’s te belasten is.
Gevolgen
Als u onjuist gestelde vragen van de inspecteur toch beantwoord, levert u in feite ‘gratis’ informatie aan de inspecteur. Informatie die hij kan en mag gebruiken om een belastingaanslag vast te stellen, maar ook om een vergrijpboete op te leggen. Daarmee werkt u in feite mee aan uw eigen veroordeling. Hetgeen uiteraard niet de bedoeling is.
De conclusie? Vragen staat vrij, beantwoorden van die vragen ook, maar denk er goed over na of u daartoe vrijwillig wil overgaan. Die informatie kan namelijk ook tegen u worden gebruikt!
Mr. M.H.W.N. Lammers is advocaat fiscale (fraude)zaken bij HuygenLammers Advocaten in Amsterdam en docent formeel belastingrecht aan de Universiteit van Amsterdam.
*1. Dit is anders als het gaat om de verplichtingen opgenomen in artikel 10a AWR. Die verplichtingen blijven voor dit blog buiten beschouwing.