Wijzigingen pensioenwetgeving per 1 januari 2015
Op 2 juni 2014 is de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen (Witteveen 2015) van kracht geworden. Deze wetswijziging is een belangrijke stap naar het aanpassen en versoberen van pensioenen. Bereid u goed voor.
Door Edzo Boven pensioenadviseur bij Grant Thornton
U moet zich als werkgever vóór 1 januari 2015 beraden over de aanpassing van uw bestaande pensioenregeling en over de vereiste reparatie- en/of (eventuele) compensatiemaatregelen. Onderstaand vermelden wij de belangrijkste wijzigingen per 1 januari 2015 en aandachtspunten bij de aanpassingen van bestaande regelingen.
1. Opbouwpercentage pensioen vanaf 1 januari 2015
Bij een pensioenleeftijd van 67 jaar mag bij een eindloonregeling per dienstjaar maximaal 1,657 procent fiscaal worden opgebouwd (nu 1,9 procent) en bij een middelloonregeling 1,875 procent (nu 2,15 procent). Die verlaging komt bovenop de al doorgevoerde verlaging met 0,1 procent per 1 januari 2014 (van 2,25 procent naar 2,15 procent), welke als oorzaak had de aanpassing van de pensioenrichtleeftijd van 65 jaar naar 67 jaar.
De opbouwpercentages voor nabestaandenpensioen en wezenpensioen worden per 1-1-2015 evenredig verlaagd. Voor beschikbare premieregelingen geldt, dat de premiestaffels zijn gebaseerd op de pensioenopbouw in middelloon en derhalve eveneens naar beneden worden aangepast. De premiestaffel zal over de gehele linie een lagere pensioenpremie geven.
Voor het middelloonstelsel en beschikbare premieregelingen is de minimale AOW-franchise verlaagd waardoor over een hoger deel van het salaris pensioen kan worden opgebouwd. Echter voor het eindloonstelsel is de minimale AOW-franchise verhoogd waardoor over een lager deel van het salaris pensioen kan worden opgebouwd. Dit kan complicaties opleveren in situaties, waarbij de opbouw van het ouderdomspensioen is gebaseerd op middelloon of beschikbare premie en het nabestaandenpensioen is gebaseerd op eindloon. Een dergelijke pensioentoezegging komt in veel pensioenregelingen voor. Niet iedere pensioenuitvoerder zal bereid zijn om twee AOW-franchises in één pensioenregeling te hanteren.
2. Maximering (aftopping) van het pensioengevend salaris op 100.000 euro
Vanaf 1 januari 2015 kan over het salaris boven 100.000 euro niet meer fiscaal gefaciliteerd pensioen worden opgebouwd. Dit maximale pensioengevend salaris wordt jaarlijks geïndexeerd. Er komt een mogelijkheid voor werknemers om vrijwillig te sparen uit het nettosalaris boven de 100.000 euro. De in te leggen premies worden onttrokken uit het nettosalaris en zijn dus niet aftrekbaar. Het gespaarde saldo is niet belast in box 3, maar mag alleen in de vorm van een lijfrente (periodieke uitkeringen) worden opgenomen.
Ook loopt er een wetsvoorstel voor een netto pensioen voor de opbouw boven een salaris van 100.000 euro. In beide situaties (netto lijfrente en/of netto pensioen) is de opbouw vrijgesteld en zijn de toekomstige uitkeringen (indien de gerechtigde tot de uitkeringen dan nog inwoner is van Nederland) onbelast. De ingelegde premies zijn dus niet meer aftrekbaar en leveren dus geen belastingvoordeel op. Een bijdrage van de werkgever in de premie is niet vrijgesteld, maar belast als loon.
Belangrijk aandachtspunt is het gevolg van deze aftopping van de opbouw voor het nabestaandenpensioen. Het nabestaandenpensioen zal enorm dalen, zodat bij overlijden van de werknemer met een salaris boven 100.000 euro er een direct nadelig gevolg ontstaat voor de nabestaanden. Momenteel zijn er nog geen verzekeringsproducten ontwikkeld om een dergelijk nadeel op te kunnen vangen, anders dan een reguliere dalende risicoverzekering. Zeker voor werknemers die vanwege hun gezondheid moeilijk of niet verzekerbaar zijn is dit een belangrijk aandachtspunt, aangezien dergelijke werknemers zich in privé niet of niet tegen een reële premie meer aanvullend kunnen verzekeren. Overleg hierover met de huidige of nieuwe pensioenverzekeraar is zinvol.
3. Aanpassing beschikbare premieregelingen vóór 1 januari 2015
Uiterlijk 1 januari 2015 dienen alle pensioentoezeggingen op basis van een beschikbare premieregeling aangepast te worden van een zogenaamde ‘bruto-premiestaffel’ naar een ‘netto-premiestaffel’. Bij een ‘bruto-premiestaffel’ werden de premies voor de risicoverzekeringen (nabestaandenpensioen vóór pensioeningangsdatum en premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid), alsmede de kosten voor de pensioenregeling uit de bruto pensioenpremie gefinancierd.
Wat per saldo na onttrekking overbleef, werd in het kapitaal voor het ouderdomspensioen gestort. Vanaf 1 januari 2015 dienen alle beschikbare premieregelingen te zijn voorzien van een zogenaamde ‘netto-premiestaffel’. Dit wil zeggen, dat de risicopremies en kosten separaat van de netto pensioenpremie in rekening worden gebracht. De risicopremies en kosten zijn doorgaans voor rekening van werkgever. Een dergelijke aanpassing laat een verschuiving van pensioenlasten tussen werkgever en werknemer zien en hierdoor is aanpassing of invoering van een eigen bijdrage dus noodzakelijk.
Noodzakelijke wijziging van pensioenregelingen
Het nieuwe wettelijk kader vereist in de meeste gevallen een aanpassing van de bestaande pensioenregeling. Fiscale wetswijzigingen werken evenwel niet automatisch door in de civiele pensioenregeling. U moet als werkgever in dit geval actie ondernemen!
Vanzelfsprekend kan een wijziging met instemming van de werknemer worden doorgevoerd. Is daar echter geen sprake van, dan is de vraag of in de arbeidsovereenkomst of pensioenregeling een zogenaamd eenzijdig wijzigingsbeding is opgenomen. Bij een beroep op zo’n beding moet sprake zijn van een dusdanig zwaarwichtig belang aan de kant van u als werkgever dat het belang van uw werknemer daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.
Het is niet zeker of een zogenaamde fiscale bovenmatigheid – die ontstaat als de pensioenreling niet aan de nieuwe wetgeving wordt aangepast – wel een voldoende zwaarwichtig belang voor u als werkgever met zich meebrengt (NB: een werknemer moet wel beseffen dat een fiscaal bovenmatige pensioenaanspraak direct leidt tot een hoge naheffingsaanslag loonheffingen, vermeerderd met revisierente en boete!). Immers in beginsel brengt een fiscale bovenmatigheid van de pensioenregeling geen nadeel voor u als werkgever met zich mee. Daarnaast moet de pensioenregeling ook voor u een mogelijkheid bieden om de pensioenregeling eenzijdig te kunnen wijzigen.
Ook wordt voor het kunnen doorvoeren van en eenzijdige wijziging wel een beroep gedaan op de redelijkheid en billijkheid. De instemming van de Ondernemingsraad is voor rechters ook vaak een indicatie dat terecht een beroep wordt gedaan op een eenzijdige wijziging. Van belang is te onderkennen dat het instemmingsrecht van de Ondernemingsraad niet automatisch instemming van de werknemer met zich meebrengt. De werknemer kan individueel nog bezwaar aantekenen tegen een eventuele wijziging van de pensioenregeling.
Om het nadeel voor de werknemers te beperken, wordt in de praktijk vaak een compensatie- of afbouwregeling aangeboden. Daarbij is van belang vast te stellen welk nadeel de werknemer door het wijzigen van de pensioenregeling lijdt. Tot slot is een aanpassing eerder redelijk wanneer de financiële middelen die daardoor voor u vrijvallen, ten goede komen aan de getroffen werknemers.
Wij adviseren u uw werknemers, alsmede zijn/haar partner voor akkoord te laten tekenen met de aanpassing van de pensioenregeling. Dit kan op twee manieren plaatsvinden:
Een actieve goedkeuring:
de werknemer wordt een akkoordverklaring ter ondertekening aangeboden.
Een passieve goedkeuring:
u stuurt uw werknemers een brief met daarin de wijzigingen vermeld, met als uitgangspunt, dat als een werknemer niet binnen een bepaalde periode schriftelijke gemotiveerd bezwaar maakt, hij/zij geacht wordt akkoord te zijn met de aanpassing van de pensioenregeling (een zogenaamde ‘negatieve optie’). Ingeval van een passieve goedkeuring, moet u erop toezien, dat de communicatie omtrent de inhoudelijke wijzigingen juist en duidelijk plaatsvindt.
Bron: Grant Thornton