Ook gedeeltelijke stamrechtvrijstelling mogelijk
De feiten
X BV (hierna: “X”) heeft bij beëindiging van het dienstverband (ontslag) van een werknemer per 31 december 2003 een recht op periodieke uitkeringen (een stamrecht) aan deze werknemer toegekend ter waarde van 65.958 euro. Van dit bedrag ziet 53.615 euro op gederfd of te derven loon.
Het resterende deel ad 12.343 euro zag onder meer op de afkoop van vakantierechten van de werknemer. X heeft dit bedrag in twee termijnen gestort op een bankrekening van een stamrecht-BV van welke BV de aandelen worden gehouden door de betreffende werknemer.
Aan X is over het eerste kwartaal van 2004 met betrekking tot bovengenoemd bedrag een naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd van 34.298 euro, alsmede een verzuimboete van 10 procent over dit bedrag. Het door X gemaakte bezwaar tegen de naheffingsaanslag en de boete is door de Inspecteur afgewezen.
Stamrecht
Een stamrecht is een recht op toekomstige periodieke uitkeringen. Een stamrecht wordt veelal gebruikt om een ontvangen hoge geldsom zoals een gouden handdruk periodiek uit te (laten) keren. Het bedrag dat op een rekening van een stamrecht BV wordt gestort blijft onbelast.
Op basis van een overeenkomst tot het doen van periodieke uitkeringen zal de stamrecht BV vervolgens periodiek een bedrag uitkeren. Deze periodieke uitkeringen worden belast volgens het tarief conform Box I.
In sommige gevallen is de periodieke uitkering door een stamrecht BV fiscaal voordeliger dan een rechtstreekse uitkering ineens door de ex-werkgever op een privé-rekening van de werknemer, of de aankoop van een lijfrente. De stamrechtvrijstelling is – kort gezegd – de vrijstelling, beter gezegd een uitstel van het betalen van belasting bij het toekennen van een stamrecht.
Een van de belangrijkste voorwaarden van een stamrechtvrijstelling is dat het stamrecht dient ter vervanging van gederfd of te derven loon.
Standpunten van de Inspecteur en X
Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag, die is opgelegd over het gehele bedrag van 65.958 euro, dient te worden verminderd tot een naheffingsaanslag over het onzuivere deel van de aanspraak, ter grootte van 12.343 euro.
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het antwoord op vraag zes van het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 27 november 2002 kan worden afgeleid dat, als een deel van de aanspraak onzuiver is, de gehele aanspraak onzuiver is.
X daarentegen heeft gesteld dat een de naheffingsaanslag wel degelijk diende te worden verminderd tot het bedrag van 12.343 euro. Met andere woorden, dat bij een ontslagvergoeding ook een gedeeltelijke stamrechtvrijstelling mogelijk is.
Het oordeel van de Rechtbank Breda en de Hoge Raad
De Rechtbank Breda was van oordeel dat voor bovengenoemd standpunt van de staatssecretaris geen steun kon worden in zowel de wet (op de loonbelasting 1964) als de wetsgeschiedenis, zodat de naheffing beperkt diende te blijven tot het gedeelte dat zag op het bedrag van 12.343 euro.
De Hoge Raad oordeelt – in navolging van de conclusie van A-G Van Ballegooijen – dat uit eerdere jurisprudentie blijkt dat één aanspraak fiscaal gesplitst kan worden voor de toepassing van vrijstellingsbepalingen.
Nu de wettekst partiële toepassing van de stamrechtvrijstelling op de toegekende aanspraak niet uitsluit en deze partiële toepassing binnen het doel en de strekking van de wet past, verklaart de Hoge Raad het door de staatssecretaris ingestelde cassatieberoep ongegrond. Van een alles-of-niets-aanspraak, als beoogd door de staatssecretaris, kan aldus geen sprake zijn.
Bron: Tijdschrift Financieel Management: Legal Update ism BANNING Advocaten