Inkomstenbelasting in Europa bedreigd door belastingconcurrentie
Sinds begin jaren 80 zijn de Vpb-tarieven gestaag gedaald. In de 15 EU lidstaten daalde de tarieven van gemiddeld 48% in 1985 naar minder dan 30% in 2006. Desalniettemin zijn de Vpb-tarieven in deze periode gelijk gebleven, of zelfs iets gestegen. Dit kan deels worden verklaard uit een beleid van tariefsverlaging en grondslagverbreding in veel landen, zoals onlangs ook in Nederland.
Door lagere tarieven word dan de opbrengstvermindering gecompenseerd door de bredere belastinggrondslag wegens minder aftrekposten en fiscale afschrijvingen.
Een tweede verklaring de verschuiving van rechtsvorm. In sommige landen is als gevolg van de verlaging van Vpb-tarieven (onder invloed van belastingconcurrentie) ontstaat in sommige landen een toenemend verschil tussen het toptarief in de inkomstenbelasting en het tarief van de Vpb. Dit is voor bedrijven een stimulans om hun onderneming te voeren in de vennootschapvorm. Dan betalen ze namelijk Vpb in plaats van inkomstenbelasting die ze zouden betalen als ze een zelfstandige onderneming zoals een eenmanszaak zouden voeren.
Deze verschuiving in ondernemingsvorm verklaart gedeeltelijk de dalende Vpb-tarieven en gelijkblijvende Vpb-opbrengst. Tussen 1990 en 2004 is het tariefverschil tussen Vpb en inkomstenbelasting in de EU gemiddeld gestegen van 12% naar 20%.
Door bovengenoemde schatting is de Vpb-opbrengst jaarlijks met 0,25% gestegen terwijl de opbrengst van inkomstenbelasting is gedaald. Lagere Vpb-tarieven vormen hierdoor een bedreiging voor de opbrengst van inkomstenbelasting en kunnen schadelijker zijn voor de staatskas dan tot dusver wordt aangenomen.