Global Reporting: maatschappelijke verantwoording
De Raad voor de Jaarverslaggeving ondersteunt het bedrijfsleven hierbij door middel van een richtlijn voor het jaarverslag en een handreiking voor afzonderlijke maatschappelijke verslaggeving. Deze ontwikkeling sluit naadloos aan bij het Global Reporting Initiative, dat ondersteund wordt door de VN. De internationale GRI-richtlijnen zijn vooral gericht op het verbeteren van de vergelijkbaarheid van maatschappelijke verslaggeving. De verantwoordelijkheden van ondernemingen worden steeds breder en daarmee ook de verschillende risico’s die moeten worden beheerst. Een onderneming moet bij het formuleren van beleid en doelstellingen niet alleen rekening houden met verwachtingen van aandeelhouders en financiële stakeholders, maar ook met die van andere stakeholders zoals cliënten/consumenten, werknemers, overheden en de samenleving als geheel. Op deze wijze ontstaan duidelijke niet-financiële randvoorwaarden voor de ondernemingsactiviteiten. Dit heeft ook consequenties voor de informatieverstrekking. Om een volledig beeld te krijgen van de onderneming en haar activiteiten wordt naast financiële informatie ook niet-financiële informatie steeds belangrijker. We zien in toenemende mate dat ondernemingen naast de financiële verslaggeving ook een milieuverslag of een maatschappelijk verslag publiceren. In een maatschappelijk verslag wordt informatie gegeven over de economische, milieutechnische en sociale aspecten van de bedrijfsvoering. Er zijn ook verschillende ondernemingen die juist in hun directieverslag uitgebreider ingaan op deze aspecten. Het gaat dus niet alleen over de financiële prestaties, maar om een integraal beeld van de onderneming. Ondernemingen die een maatschappelijk verslag willen opstellen, kunnen gebruikmaken van verschillende richtlijnen. In Nederland heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving in september 2003 de herziene Richtlijn 400 ‘Het Jaarverslag’ en een ‘Handreiking voor maatschappelijke verslaggeving’ gepubliceerd, waarin handvatten worden geboden voor het informeren omtrent deze onderwerpen in het financiële verslag. Internationaal zijn de bekendste die van het Global Reporting Initiative: de ‘Sustainability Reporting Guidelines’. Het Global Reporting Initiative (GRI) is in 1997 ontstaan uit een internationaal initiatief van CERES (Coalition for Environmentally Responsible Economies) en UNEP (United Nations Environment Programme). In 2000 zijn de eerste richtlijnen gepubliceerd, die tweejaarlijks worden ge-updated. In de GRI-richtlijnen wordt aandacht besteed aan de eisen die gesteld worden aan de aard en de kwaliteit van de informatie die wordt opgenomen in het maatschappelijke verslag. In de GRI-richtlijnen wordt gevraagd te rapporteren over de visie en strategie van het bedrijf op het gebied van duurzame ontwikkeling, het profiel van het bedrijf, de governance structuur en managementsystemen en de behaalde prestaties, inclusief de getroffen maatregelen. Voor wat betreft de prestaties wordt een onderscheid gemaakt tussen ‘core’-indicatoren (in totaal 50) en aanvullende indicatoren (in totaal 47). Vrijwillig Maatschappelijke verslaggeving is vrijwillig. Bedrijven kunnen dus zelf voor de inhoud van hun verslag kiezen. GRI geeft de verschillende mogelijkheden weer om geleidelijk te komen tot een volledig maatschappelijk verslag. Om te vermijden dat ondernemingen bij een nog onvolledig verslag al verwijzen naar de GRI-richtlijnen, heeft GRI voorwaarden gesteld voor het gebruik van de mededeling ‘opgesteld in overeenstemming met GRI-richtlijnen’. Zo moet informatie opgenomen worden over alle bovengenoemde onderdelen, waarbij voor eventuele ontbrekende ‘core’-prestatie-indicatoren moet worden aangegeven waarom de indicator ontbreekt. Verder moet het management in het verslag vermelden dat het verslag niet alleen is opgesteld in overeenstemming met GRI-richtlijnen, maar ook dat het een uitgebalanceerde en redelijke weergave is van de economische, milieutechnische en sociale prestaties van de onderneming. Internationaal zeggen ruim 300 ondernemingen in hun verslag gebruik te maken van de GRI-richtlijnen, waarvan in totaal 19 ondernemingen aangeven dat zij hun maatschappelijk verslag hebben opgesteld in overeenstemming met de GRI-richtlijnen. Met het rapporteren over zoveel indicatoren ontstaat weliswaar een volledig verslag – zij het dat naar onze mening de economische indicatoren nog onderbelicht zijn – maar de vraag is of dit ook bijdraagt aan de toegankelijkheid van het verslag. Een lezer is waarschijnlijk meer gebaat bij een maatschappelijk verslag dat goede informatie geeft over de meest relevante aspecten van een organisatie, dan wat globale informatie over veel verschillende aspecten. Over de inhoudsvereisten kunnen enkele opmerkingen worden gemaakt. Met betrekking tot economische prestatie-indicatoren wordt uitsluitend gevraagd naar indicatoren die gericht zijn op toegevoegde waarde aan verschillende stakeholdergroepen. De indirecte impact, zoals de bijdrage aan de economische ontwikkeling van een land van vestiging (met name ontwikkelingslanden), wordt weliswaar kort genoemd, maar de eisen zijn te weinig diepgaand om de opsteller echt een handreiking te bieden. Voor veel milieu-indicatoren is niet zozeer de indicator zelf van belang, maar veel meer de ontwikkeling van die indicator in de tijd. Hieraan zou dus meer aandacht moeten worden besteed, alsmede aan heldere toelichtingen op oorzaken van ontwikkelingen. Voor wat betreft de informatie over corporate governance komt de opsteller voor een dilemma te staan waar de informatie op te nemen, in het directieverslag van de financiële verslaggeving of in het maatschappelijk verslag. De gevraagde informatie over corporate governance in de GRI-richtlijnen is bijvoorbeeld zeer uitgebreid en zou zich meer moeten toespitsen op de inbedding van maatschappelijk verantwoord ondernemen in de corporate governancestructuur. Beleid bovenaan De opzet van veel maatschappelijke verslagen is nog divers en GRI zou er naar onze mening meer voor moeten pleiten dat een maatschappelijk verslag wordt opgesteld volgens de logische structuur van visie, strategie en beleid, doelstellingen, management en prestaties. Op deze wijze neemt ook de vergelijkbaarheid van verslagen toe. Richtlijnen hebben altijd het nadeel dat deze gebruikt kunnen worden als een soort van checklist. In de nieuwe ontwikkeling van maatschappelijke verslaggeving ontstaat bovendien het gevaar dat ondernemingen op basis van de richtlijnen al een verslag gaan opstellen nog voordat zij een beleid op dit gebied hebben ontwikkeld. Het verslag wordt in dat geval gezien als een soort van ‘eindproduct’ in plaats van het resultaat van gevoerd beleid. Dit kan vervolgens resulteren in een verslag dat weliswaar veel issues bevat, maar vaak niet specifiek genoeg is toegespitst op de meest relevante aspecten van de organisatie. Het is dus zaak eerst duidelijk een beleid te ontwikkelen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen en managementsystemen hierop aan te passen. Aanvullend op de algemene richtlijnen heeft GRI ook sectorspecifieke richtlijnen ontwikkeld. Voor elke bedrijfstak gelden immers specifieke maatschappelijke aspecten. Voor de auto-industrie, de financiële instellingen en de reisbranche zijn deze richtlijnen inmiddels als concept gepubliceerd. Verder ontwikkelt GRI nadere richtlijnen voor de gegevensverzameling ten behoeve van het maatschappelijk verslag. GRI moedigt ook de controle van het maatschappelijk verslag door onafhankelijke deskundigen aan. Bij het Koninklijk NIVRA wordt inmiddels een standaard ontwikkeld voor assurance-opdrachten met betrekking tot maatschappelijke verslaggeving. Ondanks het commentaar dat kan worden gegeven op de GRI-richtlijnen, kan worden geconcludeerd dat ze een goed aanknopingspunt vormen voor de inhoud van een maatschappelijk verslag. Ondernemingen moeten de richtlijnen echter niet klakkeloos navolgen, maar toespitsen op hun eigen situatie door op basis van hun beleid op dit gebied de meest relevante issues te identificeren en daarover te rapporteren. Daarmee voldoen ze meteen aan de eisen in het wetsvoorstel van PvdA en GroenLinks. Die verlangen namelijk dat een bedrijf moet aangeven welke technische, organisatorische en administratieve maatregelen het bij zijn internationale activiteiten heeft getroffen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ook moet informatie worden gegeven over het al dan niet onderschrijven van nationale of internationale gedragscodes, de naleving ervan en de gevolgen voor het ondernemingsbeleid. De auteurs zijn verbonden aan Ernst & Young Accountants. Leo van der Tas is partner vaktechniek, Nancy Kamp-Roelands is expert op het gebied van Global Reporting Initiative.