Column Ruud Veenstra: ‘Rafelige rand rondom balastinglatentie’

Bij de belasting die wordt geheven over 'de winst' conformeert de fiscus zich niet aan de grondslagen voor de bepaling van de winst volgens het Burgerlijk Wetboek (BW), maar hanteert zijn eigen regels. Dat is vragen om ongelukken.

Zo bleek onlangs eens te meer toen een openbaar accountant door de Raad van Tucht de maatregel van schriftelijke berisping kreeg opgelegd, die in hoger beroep is bevestigd.

De betrokken accountant had een goedkeurende accountantsverklaring afgegeven bij een jaarrekening waarin een substantiële post ‘latente belastingvordering’ uit hoofde van voorwaartse verliescompensatie in de balans was opgenomen en ten gunste van het resultaat gebracht, louter op basis van op lange termijn geprognosticeerde winsten, terwijl de onderneming al jarenlang uitsluitend verliezen genereerde.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven is van oordeel dat de accountant zijn goedkeuring had dienen te onthouden aan het in de jaarrekening opnemen van posten die geen of onvoldoende realiteitsgehalte hebben.

Niet gerechtvaardigd
Het Burgerlijk Wetboek (Boek 2) is heel duidelijk. Baten en lasten worden toegerekend aan het boekjaar waarop zij betrekking hebben. Daarbij wordt voorzichtigheid betracht.
Bij de winstbepaling moeten verliezen en risico’s die hun oorsprong hebben vóór het einde van het boekjaar in acht worden genomen, baten pas als ze zijn verwezenlijkt.

Voorwaartse verliescompensatie is gekoppeld aan toekomstige winst en naar zijn economische aard een voorwaardelijk recht waarvan de realisatie volledig afhankelijk is van het onzekere feit of in de toekomst voldoende (fiscale) winst wordt behaald.

Onzeker is derhalve of dit recht in de toekomst zal leiden tot een vermindering van verschuldigde belasting. Rooskleurige prognoses rechtvaardigen noch het opnemen van een bate in het verslagjaar, noch het opnemen van een vordering in de balans.

Rafelrandje
Deze strikte norm is in de jaren negentig onder de drang om toch vooral een zo hoog mogelijke winst te laten zien, danig opgerekt. De Richtlijn voor de Jaarverslaggeving 272 (RJ 272, Belastingen naar de winst) vertoont op dit punt inmiddels dan ook een rafelig randje en wordt soms gebruikt om te rechtvaardigen dat grote bedragen aan de winst en het eigen vermogen worden toegevoegd die niet zijn gerealiseerd, zoals nu vaststaat evenwel ten onrechte.

Het onterecht opvoeren van actieve belastinglatenties uit hoofde van voorwaartse verliescompensatie als ‘belastingvordering’ (en daarmee ook de overeenkomstige bate!) wordt in de hand gewerkt doordat de richtlijn verplicht stelt om op iedere balansdatum ‘niet opgenomen latente belastingvorderingen te beoordelen’ en daarbij in dezelfde alinea te suggereren dat ‘een verbetering van de concurrentiepositie … het bijvoorbeeld waarschijnlijk …[kan]… maken dat de rechtspersoon in de toekomst voldoende fiscale winst zal maken om te voldoen aan de activeringscriteria’.

Maar een actieve belastinglatentie is (nog) geen vordering en een verbetering van de concurrentiepositie, als zoiets abstracts al objectief zou zijn vast te stellen, is natuurlijk nooit voldoende grond om een actieve belastinglatentie uit hoofde van voorwaartse verliescompensatie maar alvast als bate te beschouwen.

Het is hoog tijd dat de Raad voor de Jaarverslaggeving de richtlijn aan een grondige revisie onderwerpt en daarbij duidelijk en ondubbelzinnig de grenzen van het BW in acht neemt.

Ruud Veenstra RA heeft een lange staat van dienst als openbaar accountant van grote en internationale ondernemingen (vanaf 1970) en als onafhankelijk accountancy-consultant (vanaf 1992) en publiceert daarnaast regelmatig over vakonderwerpen. www.veenstraaccountancy.nl

Gerelateerde artikelen