Zo ontsnappen werkgevers aan hogere pensioenkosten
Diverse bedrijfstakpensioenfondsen hebben de pensioenuitkeringen aan deelnemers verhoogd de laatste maanden. Voor aangesloten werkgevers levert de toeslag een pittige rekening op van de pensioenuitvoerder. Accountants- en adviesorganisatie Mazars schetst daarom een route voor werkgevers om aan de kostenverhogingen te ontsnappen.
Een werkgever die onder de werkingssfeer van een bedrijfstakpensioenfonds valt, kan vrijstelling aanvragen van deelneming aan het pensioenfonds. Dit mag als de werkgever al een eigen pensioenregeling geregeld heeft voor zijn werknemers. De werkgever moet dan wel aantonen dat de eigen pensioenregeling “actuarieel en financieel gelijkwaardig” is aan de regeling van het pensioenfonds.
Kwestie van overleven
Voor een aantal werkgevers kan vertrekken bij het bedrijfstakpensioenfonds een kwestie van overleven zijn. Zeker omdat de wettelijke spelregels voor toeslagverlening door pensioenfondsen versoepeld zijn in verband met de beoogde invoering van de Wet Toekomst Pensioenen. Samen met de iets verbeterde dekkingsgraden en de forse loon- en prijsinflatie hebben veel pensioenfondsen een (forse) toeslagverlening op de pensioenen doorgevoerd. Voor sommige bedrijven kan daardoor zelfs het voortbestaan van de onderneming op het spel staan, aldus Mazars.
Er zijn twee methoden om juridisch te toetsen of de eigen pensioenregeling “gelijkwaardig” is, zo schrijft Mazars. De eerste is een kwalitatieve vergelijking tussen beide regelingen te maken. De tweede methode is via een wettelijk bepaalde berekening van de zogenaamde “waarde” van de pensioenopbouw in de beide regelingen. Na het vertrek uit het bedrijfstakpensioenfonds moet de toets elke vijf jaar worden herhaald.
Addertjes onder het gras
Meerdere werkgevers hebben van deze regeling gebruikgemaakt. Maar een aantal is ook weer teruggegaan naar het bedrijfstakpensioenfonds, omdat de eigen pensioenregeling niet langer financieel voordelig was.
Het vertrekken uit een bedrijfstakpensioenfonds heeft nog wel een paar addertjes onder gras, waarschuwt Mazars. De waardeoverdracht van de opgebouwde aanspraken levert meestal een knip op in pensioenaanspraken. Verleent het pensioenfonds een toeslag, dan is het volgens Mazars de vraag of deze ook moet worden toegekend aan de pensioenaanspraken die niet bij het pensioenfonds zijn opgebouwd.
Of dat het geval is, hangt volgens Marzars af van zowel de afspraken die de werkgever met het pensioenfonds heeft gemaakt, als van de afspraken met de werknemers. Sommige bedrijfstakpensioenfondsen stelden bij het intrekken van de vrijstelling de eis dat de werkgever de toeslag over de “extern” opgebouwde pensioenaanspraken ook inkoopt bij het pensioenfonds. Het verlenen van de toeslag door het pensioenfonds leidt dan automatisch tot een nota voor de toeslagverlening op deze “externe” pensioenaanspraken.
Buitenproportionele vormen
Voor werknemers is een toeslag van tien procent op hun pensioenaanspraken gunstig. Maar de aanvullende verschuldigde koopsom voor de werkgever kan buitenproportionele vormen aannemen, zo waarschuwt Mazars.
Voor de werkgever is het van belang of met werknemers afgesproken is dat de toeslag op hun pensioenaanspraken gelijk is als degene die wordt betaald door het pensioenfonds. Als dit zo is, zit er voor de werkgever niets anders op dan deze toeslag voor de werknemers in te kopen bij de externe uitvoerder of bij het pensioenfonds.
Is dit niet het geval, dan kan de werkgever bij het fonds aangeven dat hij de nota voor de toeslagverlening niet wil voldoen.