Weerlegging bewijsvermoeden faillissement

In zijn arrest van 30 november 2007, heeft de Hoge Raad (weer) bevestigd dat een bestuurder voor het ontzenuwen van het bewijsvermoeden bij onbehoorlijke taakvervulling aannemelijk moet maken dat andere feiten of omstandigheden dan zijn onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement zijn geweest.

Als een bestuurder hiertoe echter een van buiten komende oorzaak stelt, zoals de weigering van een verzekeraar om brandschade te vergoeden én de curator hem verwijt dat hij niets heeft gedaan om de schade te voorkomen, moet de bestuurder wel feiten en omstandigheden stellen waaruit aannemelijk blijkt dat zijn nalaten geen onbehoorlijke taakvervulling oplevert.

Weerlegging van het bewijsvermoeden of disculpatie van een bestuurder, kan bij schending van de publicatieplicht van jaarstukken niet gebeuren door stellingname dat een bestuurder slechts een ‘administratieve functie’ bekleedde, maar enkele maanden bestuurder was, nooit invloed van betekenis had op het ondernemingsbeleid, slechts in het handelsregister als bestuurder stond geregistreerd of dat sprake is van publicatieverplichtingen over jaren waarin de aangesprokene nog geen bestuurder van de rechtspersoon was.

Dat oordeelde de rechtbank Rotterdam op 26 september 2007. Het gaat hierbij om een beoordeling van de drie jaren voorafgaand aan het faillissement

 

Bron: Tijdschrift Financieel Management: Legal Update ism Banning Advocaten

Gerelateerde artikelen