Voorziening voor opgelegde naheffingsaanslag LB

Onlangs deed de Hoge Raad een uitspraak over de feiten en omstandigheden waarmee een belastingplichtige rekening moet houden bij het bepalen van de hoogte van een te vormen voorziening.

Een onderneming kan in principe een voorziening vormen voor toekomstige uitgaven. Bij voorzieningen gaat het om posten waaraan geen actuele of toekomstige juridische afdwingbare verplichtingen ten grondslag liggen.

Bij schulden is dit wel het geval. Om op de balans een goed beeld te tonen van de fiscale werkelijkheid van de vennootschap, wordt een voorziening gevormd ten laste van de fiscale winst. Balansflattering wordt hiermee voorkomen.

Voor de vorming van een voorziening moet een onderneming aan drie voorwaarden voldoen. Ten eerste moet de uitgave haar oorsprong vinden in de feiten en omstandigheden die zich in de periode vóór de balansdatum hebben voorgedaan.

Daarnaast moet de uitgave ook aan deze periode toe te rekenen zijn. Ten derde moet een behoorlijke kans aanwezig zijn dat de uitgave zich ook daadwerkelijk zal voordoen.

Als aan deze voorwaarden is voldaan, kan bijvoorbeeld ook een voorziening worden gevormd voor een opgelegde naheffingsaanslag. De beslissing van de Hoge Raad betrof de hoogte van een voorziening die de belanghebbende had gevormd voor een opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting. De specifieke vraag was welke feiten en omstandigheden hierbij allemaal een rol spelen.

De Hoge Raad gaf hiervoor een norm. De zaak was als volgt.Een bv vormde in 1999 een voorziening voor een opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting en tekende bezwaar en beroep aan. In de beroepsfase werd de naheffingsaanslag verminderd. In de aangifte vennootschapsbelasting over 1999 heeft de bv echter een voorziening gevormd voor het bedrag van de oorspronkelijke hoogte van de opgelegde naheffingsaanslag.

De procedure die de bv voerde over de hoogte van de naheffingsaanslag loonbelasting was afgerond voordat de definitieve aanslag vennootschapsbelasting over 1999 was opgelegd. Het Hof in Arnhem oordeelde dat de bv voor de voorzieningsvorming daarom niet mag uitgaan van de aanvankelijk opgelegde naheffingsaanslag.

Maatgevend is de hoogte van het bedrag van de naheffing die uiteindelijk in de voorafgaande procedure kwam vast te staan. De bv tekende cassatieberoep aan, maar was daarin niet succesvol. Volgens de Hoge Raad moet bij het bepalen van de omvang van deze voorziening, rekening worden gehouden met álle feiten en omstandigheden rondom de verschuldigde loonbelasting.

Dit geldt ook voor feiten en omstandigheden die bekend worden ná het opmaken van de fiscale balans over het betreffende jaar, maar vóór het definitief vaststaan van de aanslag vennootschapsbelasting over dat jaar.
 
Bij het bepalen van de hoogte van een voorziening moeten volgens de Hoge Raad dus álle feiten en omstandigheden worden meegewogen, totdat de aanslag over het desbetreffende jaar onherroepelijk vaststaat.

Bron: Tijdschrift Financieel Management – Tax Update ism Deloitte

Gerelateerde artikelen