Stinkt geld nou wel of niet?
Vroeger, ja vroeger, toen was geld nog wat. Toen Stanley in 1871 in Afrika naar Livingstone op zoek ging nam hij tastbare valuta mee: 22 zakken met kralen, in 11 verschillende kleuren, 315 pond koperdraad en 27 kilometer textiel.
‘Stanleys probleem was, dat het voornaamste geld – gouden pondstukken – langs de route naar het Tanganikameer weinig aanzien genoot, en het soort geld dat op de ene plaats geaccepteerd werd, soms al een paar kilometer verderop werd geweigerd. Er was één stam die liever witte kralen ontving dan zwarte, liever bruine dan gele, liever rode dan groene, liever groene dan witte, enzovoort.
Deze geldsoorten waren zwaar, en des te meer ervan werd meegevoerd, des te meer dragers waren er nodig, en des te meer voedsel om de mannen te voeden, en des te meer geld zou er nodig zijn om dat voedsel te kopen, enzovoort ad infinitum.’¹ Dat Stanley tweehonderd dragers nodig had om deze betaalmiddelen mee te zeulen, maakt een uitgebreide uitleg van het nut van munt- en papiergeld overbodig.
Stinkt geld?
‘Geld stinkt niet’ is een gevleugelde uitspraak, geïntroduceerd door een Romeinse keizer. Vespasianus (9-79 n. Chr.) moest na uitspattingen van eerdere keizers flink bezuinigen. Zo hief hij onder andere belasting op urinoirs. Zijn zoon Titus, die daarover klaagde, hield hij een muntstuk onder de neus met de vraag of die stonk. Toen Titus ontkennend antwoordde, zei Vespasianus dat de munt verdiend was met de belasting op de urinoirs. Geld stinkt niet, was zijn conclusie, hoe het ook was verdiend.
Maar er is een plek waar geld wel degelijk stonk: de zilvermijnen van Potosí, in Bolivia. Mijnwerkers daalden hierin af om het glimmende metaal aan de berg te onttrekken dat diende voor het produceren van muntgeld – allemaal in opdracht van de land veroverende Spanjaarden, de zogenaamde conquistadores.
Het werken in de mijn zelf, uitgegraven in de Cerro Rico (‘Rijke Berg’), die in 1545 door de Inca Diego Gualpa was ontdekt als zijnde een berg van massief zilvererts, was gruwelijk, zwaar en levensbedreigend. De tweehonderd meter diepe en donkere mijnschachten stonken naar de dood.
Om het zilvererts bruikbaar te maken voor omsmelting tot muntgeld moest het vertrapt worden samen met kwik, wat een uiterst giftig goedje is. Het mengsel werd daarna gewassen en verbrand. De luchten die hierbij vrijkwamen waren zeer giftig (de mijnen zijn dat tegenwoordig nog steeds). De mijnwerkers ademden zwaar tijdens hun afdaling van de gevaarlijk steile trappen, diep in het binnenste van de berg, die op zichzelf al door zijn hoge ligging en de ijle lucht het ademen zwaar en moeizaam maakte. Zwarte rijkdom omringde hen; het zwart was voor de tot slaaf gemaakte indiaan, de rijkdom voor de Spanjaard.
Had Piketty toen al gelijk?
¹ Bron: ‘Bevroren verlangen – een zoektocht naar de betekenis van geld’, James Buchan.
Michiel van Straten is ontdekkingsschrijver (www.ontdekkingsschrijver.nl). Dit blog is een bewerkt tekstfragment uit zijn boek ‘Tien verdwenen dagen, over de menselijke maat achter ons wereldbeeld’. Hierin schrijft Van Straten onder anderen over de geschiedenis van geld.