Pensioenfondsen krijgen weer kleur op de wangen
De dekkingsgraad van de Nederlandse pensioenfondsen is in maart gestegen van 104 naar 108 procent. De combinatie van stijgende rente en aandelenkoersen leidde tot dalende verplichtingen en extra vermogen. Met de stijgingen van februari en maart zitten de dekkingsgraden flink in de lift.
Dat blijkt uit de Pensioenthermometer van adviesbureau Aon. De indicatieve beleidsdekkingsgraad, gebaseerd op de gemiddelde dekkingsgraad van de afgelopen twaalf maanden, is gestegen naar 97 procent. Deze dekkingsgraad ligt boven het aangepaste tijdelijke wettelijk vereiste minimum van 90 procent.
Aon wijst erop dat er ook fondsen zijn met een lagere beleidsdekkingsgraad. Met de stijgingen van de afgelopen twee maanden lijken de meeste fondsen echter uit de gevarenzone te zijn.
De rente steeg in maart licht door een wereldwijde verwachting van oplopende inflatiecijfers. Per saldo steeg in een maand tijd de risicovrije rente over de eerste veertig jaar met gemiddeld acht basispunten. De UFR (Ultimate Forward Rate), waarmee pensioenfondsen de waarde van hun toekomstige verplichtingen berekenen, daalde echter door de gefaseerde overgang naar de nieuwe systematiek. Door de rentestijging nam de waarde van de verplichtingen af met bijna twee procent.
Het eerste besluit dat pensioenfondsen dit jaar moeten nemen, is of zij gebruik willen maken van het transitie-FTK. Dit besluit moeten zij al dit jaar nemen, volgens de conceptwetgeving. Het transitie-FTK is bedoeld voor fondsen die naar verwachting de aanwezige pensioenrechten willen invaren in het nieuwe systeem.
In het transitie-FTK geldt straks een richtdekkingsgraad, waar de fondsen naartoe moeten groeien. Pensioenfondsen moeten hiervoor jaarlijks een overbruggingsplan opstellen. Voor het nieuwe pensioencontract (NPC) geldt een richtdekkingsgraad van minimaal 95 procent. Voor de verbeterde premieregeling plus (WVP+), zonder solidariteitsreserve, geldt een richtdekkingsgraad van boven de 105 procent.
Niet-verplichtgestelde fondsen hebben niet de mogelijkheid om een solidariteitsreserve te voeren bij de WVP+. Dit betekent dat zij bij de keuze tussen twee contracten geconfronteerd worden met een aanzienlijk verschil in de benodigde dekkingsgraad. Bij de huidige gemiddelde indicatieve dekkingsgraad van 108 procent is er bij overgang naar het nieuwe contract direct dertien procent beschikbaar om te indexeren en compensatieproblematiek mee op te lossen. Bij overgang naar WVP+ is dit slechts drie procent.
“Het is een voordeel dat de fondsen nu wat vet op de botten krijgen in deze discussie”, zegt Frank Driessen, chief executive officer van Aon’s Retirement Solutions. “Maar het is bijzonder dat de keuze tussen twee contracten ook financieel gedreven zal zijn. Armere fondsen zullen zich eerder genoodzaakt zien om naar het nieuwe contract te gaan.”