Nederland relatief grootste betaler EU?
Nederland was van 2014 tot en met 2019 élk jaar relatief de grootste nettobetaler aan de EU, zegt Den Haag. Maar volgens de EU was Nederland vorig jaar na Duitsland de nummer twee, de nummer een in 2014, en in de tussenliggende jaren de nummer drie, na Duitsland en Zweden.
Het verschil komt omdat Den Haag álle ontvangsten van en afdrachten aan de EU meetelt, dus ook de douanerechten (invoerheffingen), die onder andere in de Rotterdamse haven geïnd worden. De Europese Commissie hanteert een andere methode en telt sommige nationale afdrachten, zoals de douanerechten, en inkomsten juist niét mee bij het bepalen welke landen de grootste betalers of ontvangers zijn. Hier wordt al sinds de jaren negentig over gesteggeld. De Algemene Rekenkamer heeft naar die onduidelijkheid gekekenen en de cijfers van de afgelopen zes jaar op een rij gezet in een vandaag verschenen rapport (pdf).
Kwestie van definitie
Momenteel onderhandelen de Europese ministers van Buitenlandse Zaken met het Europees Parlement over het EU-budget voor de periode 2021-2027. Hangijzer is telkens hoeveel elk land betaalt en ontvangt.
De nettobetalingspositie die de EU hanteert zegt iets over de directe financiële stromen, maar geeft geen beeld van het saldo van maatschappelijke baten en lasten van de EU voor Nederland. In 2019 hebben 10 van de (toen) 28 lidstaten volgens de methode van de Europese Commissie meer betaald dan ontvangen van de EU.
Volgens de Nederlandse meetmethode ligt dat dus anders. Zo wordt België van nettobetaler netto-ontvanger, omdat in de boekhoudkundige definitie ontvangsten voor de in België gevestigde EU-instellingen worden meegerekend. Spanje en Ierland worden volgens de Nederlandse rekenwijze nettobetaler aan de EU.
(bron: Algemene Rekenkamer; foto: Guillaume Périgois, Unsplash)