Money Matters: Misplaatst China-syndroom

fallback
Het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten naar China en andere lage-lonenlanden kost Nederland niet meer dan 1 procent werkgelegenheid. Laagwaardige banen verdwijnen en maken plaats voor hoogwaardig werk. Hoe komt dat toch? Waarom hoeven we niet bang te zijn voor China?

Nog maar een jaar of vijftien geleden was Nederland aardig zelfvoorzienend: een complete set aan lokale bedrijven produceerde min of meer alles wat we nodig hadden. Die tijd is voorbij. De grenzen staan wijd open, en de culturele verschillen die Nederland tot een relatief beschermde ’thuismarkt’ maakten lijken onder druk van de globalisering minder belangrijk te worden. Het hele begrip ’thuismarkt’ is zelfs uit ons spraakgebruik aan het verdwijnen.

Outsourcing neemt toe: steeds meer bedrijven verplaatsen productiefaciliteiten en processen naar lage-lonenlanden. Op de korte termijn vooral naar Oost Europa, en naar de ’tiger economies’ van Zuidoost Azië. Op de lange termijn zijn het vooral de ontwakende reuzen India en – de laatste tijd in het middelpunt van de belangstelling – China. Maar geen nood, zeggen deskundigen, alleen laagwaardig werk verdwijnt; de behoefte aan hoogwaardig werk blijft of neemt zelfs toe.

De cijfers geven de deskundigen gelijk, tot dusver tenminste. Maar waarom zou dat zo zijn? Waarom vormen die landen geen grotere bedreiging voor Nederland? Waarom kunnen ze niet wat wij wel kunnen, namelijk hoogwaardige arbeid leveren? Een bedrijf als de van oudsher Brabantse Dorel Juvenile Group (bekend van de Maxi-Cosi) laat het ontwerpen door diverse bureaus in West-Europa uitvoeren, laat ze uitwerken in Oost-Europa en besteedt deze productie uit aan China. Waarom juist die verdeling? Zal China niet binnen afzienbare tijd zowel Oost- als West-Europa overveluegelen, zowel als het gaat om laagwaardige als hoogwaardige arbeid?

Onze redding is waarschijnlijk dat al die landen waarnaar geoutsourced wordt een zeer prille democratie hebben, of helemaal geen democratische traditie. Waar in het Westen – met dank aan het christendom, met dank aan de Verlichting en de democratie waarin deze uitmondde – het individu altijd een primaire betekenis heeft gehad, is in Oost-Europa en Azië het individu tijdenlang ondergeschikt geweest aan het collectief – de familie, de gemeenschap, de staat.

In het Westen is het uitgangspunt al eeuwenlang dat het individu de ruimte moet krijgen zich persoonlijk te ontplooien en zijn omgeving te kiezen. En een vrije, publieke discussie moet kunnen voeren, onafhankelijk van kerk en staat. Een goede voedingsbodem voor het ondernemerschap, waar dat zelfstandig denken en doen ook zo belangrijk zijn. In in Oost-Europa was vrijheid daarentegen lange tijd synonimen voor decadentie en in Azië stond ondernemerschap gelijk aan diefstal.

Het eigen initiatief is er nu opeens weer toegestaan, zij het beperkt, met name in het nog altijd politiek centraal geleide China. Zo kweek je geen vindingrijke ondernemers. Zolang de landen waar nu naar wordt geoutsourced niet doortrokken zijn van vrijheid van meningsuiting en de burgers niet een grote mate van zelfstandigheid gewend zijn, zullen ze het afleggen tegen het Westen als het gaat om hoogwaardige, creatieve arbeid. Domme krachten gedijen wel in een dictatuur of een bananenrepubliek, intelligente werknemers voelt zich alleen maar thuis in een democratie.

Een en ander leidt tot de conclusie dat Westerse ondernemers niet veel kennisintensieve concurrentie hoeven te vrezen van China, althans niet zolang het land de politieke democratie buitensluit. Oost-Europa en India zijn dan nog eerder concurrenten. En wie weet, ontluikende democratieën als Irak…