Frans Ooms (CFO Pharming): Het leven begint na de dood van stier Herman

fallback
Het biotechnologiebedrijf Pharming verwacht in 2005 voor het eerst in zijn bestaan een winst per aandeel te realiseren en het eerste product te lanceren. Het zou de inlossing zijn van een belofte aan de beleggers, durfkapitalisten en andersoortige investeerders. Volgens Pharming CFO Frans Ooms de ultieme beloning voor iedereen die al die jaren een rotsvast vertrouwen heeft gehad in de technologie en het ontwikkelingspotentieel van het bedrijf.

Door Herman Kleintjes

Na jaren van onzekerheid is het biotechnologiebedrijf Pharming, dat in het verleden vooral bekendheid verwierf met de genetisch gemodificeerde stier Herman (gestorven in april 2004) en de gekloonde kalfjes Holly en Belle, weer helemaal terug aan het biotechnologische front.

Na zestien jaar lang de gemoederen te hebben verblijd, maar vaak ook verontrust met nieuws over genetisch bewerkte melk van koeien en konijnen, klonen, optimisme veroorzakende doorbraken, verliezen en een bijna-faillissement, verwacht Pharming in 2005 voor het eerst een winst per aandeel te realiseren. 2005 moet ook het jaar worden van de lancering van het eerste product.

Gaf een groot deel van de buitenwacht een paar jaar geleden nog geen drie dubbeltjes voor de overlevingskansen van het Leidense bedrijf, nu is dat wel anders. Pharming legt zich toe op het produceren van menselijke eiwitten in melk van transgene konijnen en koeien die gebruikt kunnen worden als medicijnen, en voerde dit jaar succesvol een herfinanciering door.

Een onderhandse aandelenemissie bracht 29,3 miljoen euro in het laatje en daarnaast werd er nog eens 5,6 miljoen euro aan kortlopende schulden geconverteerd in aandelen. De kaspositie steeg van 2,7 miljoen euro in het eerste kwartaal van 2003 naar 28,3 miljoen euro in hetzelfde kwartaal een jaar later. Het eigen vermogen steeg van 5,7 naar 36,7 miljoen euro.

Een verademing voor een bedrijf waar de CFO de laatste paar jaar met de hand op de knip beleid voerde en waar op een gegeven moment het management betaald werd in aandelen omdat er gewoonweg geen geld was om lonen te betalen. Maar ook een bevestiging van het rotsvaste geloof in het bedrijf, de technologie en de producten dat het Pharmingpersoneel, van hoog tot laag, al jaren op de been houdt.

Een van die mensen die dat geloof al jaren aanhangt is CFO Frans Ooms. Ruim vier jaar geleden kreeg hij het verzoek om als zelfstandig adviseur een financiële inventarisatie te maken van het in surseance verkerende Pharming. Nu is hij al drie jaar bestuurslid van het Nederlandse biotechnologische bedrijf, dat op het punt staat zijn eerste medicijn op de markt te brengen.

SANERINGEN
Na een studie bedrijfseconomie aan de heao in Breda begon Ooms in 1982 zijn loopbaan bij Boskalis als administrateur buitenland voor buitenlandse werken. Van de vijf jaar bij Boskalis zat hij zes maanden in Nigeria en vier jaar in Egypte. In deze vijf jaar saneerde Boskalis van de 10.000 medewerkers wereldwijd zo’n 8.800 man weg. Dus Ooms is wel wat gewend. In Egypte kwam hij als hulp van financiën binnen, overleefde alle saneringen en werd al snel financieel manager, dacht mee met acquisities, was actief in operations en beheerde de budgetten.

Na vijf jaar hield Ooms Boskalis voor gezien en zocht iets anders. Dat werd een fusieproject van laboratoria van gemeentelijke ziekenhuizen, waar hij de administratieve afwikkeling van de fusie verzorgde. Daarna kwam hij terecht bij een biotechnologisch start-upbedrijfje en bekleedde hij een financiële directiefunctie binnen een aannemersannex projectontwikkelingbedrijf.

In 1992 besloot hij echter voor zichzelf te beginnen. Ooms: “In mijn loopbaan tot dan toe had ik altijd gewerkt met start-ups, bedrijven die geherstructureerd moesten worden of die financieel krap zaten. Ik begon voor mezelf als adviseur voor dit soort bedrijven. Als managementondersteuning vanuit een financiële achtergrond en als klankbord voor de directeur/grootaandeelhouder.”

Als zelfstandige werd Ooms een veelgevraagd financieel adviseur bij herstructureringen en bij bedrijven die in surseance verkeerden. In die hoedanigheid kende Ooms ook de heer Muller, die als bewindvoerder bij Pharming was aangesteld naast de toenmalige CEO George Hersbach. Muller, die al vaak had samengewerkt met Ooms, vroeg hem in september 2001 een financiële inventarisatie te maken van het bedrijf.

In die tijd gebeurde er veel bij Pharming en terugkijkend zegt Ooms: “Ik denk dat negen van de tien bewindvoerders die vanuit de rechtbank aangesteld worden, niet de risico’s hadden durven nemen die Muller tijdens de surseance heeft genomen. Menig bewindvoerder zou hebben gezegd: Goed, dit is een faillissement, laten we de zaken verkopen en de boel afwikkelen.

Maar Muller heeft Pharming samen met de Raad van Commissarissen en de huidige CEO Francis Pinto, toentertijd nog in een adviserende rol, van alle kanten doorgelicht. De conclusie was dat iedereen het heilige geloof had dat de technologie en de producten veel meer waarde hadden dan het bedrijf toen als waarde kreeg toegekend. Unaniem is toen besloten het bedrijf voort te zetten, al wist iedereen dat er tijd nodig was om de zaken te stroomlijnen en te herstructureren.

Maar ook de strategie moest veranderen: van alleen een focus op research naar een focus op return on investment (ROI). Na het besluit om door te gaan zijn we dan ook heel strak gaan managen en dat heeft ertoe geleid dat we ons geloof geleidelijk aan vaste vormen zagen krijgen.”

BESLOMMERINGEN
Van alleen een financiële inventaris maken belandde Ooms binnen Pharming in de nieuwe opbouwfase al snel in een rol van meer management. Hij hield zich actief bezig met de verkoop van de Belgische fabriek aan Genzyme, met het afstoten van de Finse Biotechnologische boerderij en alle andere financiële beslommeringen van een bedrijf dat reorganiseert. Begin 2002 werd hij dan ook gevraagd als statutair CFO aan te treden binnen het bedrijf. Dat leek Ooms echter niet praktisch. Hij had en heeft nog steeds zijn eigen adviseursbedrijf en statutair CFO worden is dan om allerlei redenen niet handig.

Ooms: “In het begin werkte ik bij Pharming parttime twee à drie dagen per week. De rest van de tijd was ik echt nodig in mijn eigen bedrijf. Door de drukke werkzaamheden binnen Pharming heb ik de activiteiten binnen mijn eigen bedrijf echter al snel flink afgebouwd, vooral met het idee dat we bij Pharming binnen twee jaar de herfinanciering rond zouden hebben en dat het bedrijf dan weer strak gezet kon worden. Alles is eigenlijk wel uitgekomen zoals ik het in mijn hoofd had.

In oktober 2002 kwamen we uit surseance en ook de herfinanciering is gelukt. Alleen liet die door marktomstandigheden wel wat langer op zich wachten dan gedacht. Inmiddels had ik binnen Pharming zoveel zaken opgepakt, waaronder veel operationele, dat mij werd gevraagd langer te blijven. In het tweede kwartaal heb ik ja gezegd, ook tegen het statutaire CFO-schap. Ik heb dus, terwijl ik eigenlijk mijn adviespraktijk weer aan het opbouwen was, de adviesactiviteiten maar weer wat in de ijskast gezet om nu en de komende jaren volledig mijn aandacht op Pharming te kunnen richten.”

En het gebied waar die aandacht op gericht moet worden, is in de loop van de tijd wel iets groter geworden dan Ooms aanvankelijk had aangenomen. Ooms: “Ik ben binnen Pharming puur als CFO begonnen. En al zijn we de afgelopen jaren van zo’n 250 man naar 40 medewerkers teruggesaneerd, je hebt toch de werkzaamheden van een beursgenoteerd bedrijf. Alles moet volgens de regels van de beurs. Of je het nu hebt over financiële verslaglegging of het publiceren van persberichten, het is veel werk.

Pharming had al voor de surseance voor IFRS-verslaggeving gekozen, dus met die herstructurering waar veel CFO’s nu mee te maken hebben, ben ik niet meer bezig. Maar de IFRS-regelgeving is de afgelopen jaren enorm veranderd en verandert tussentijds nog steeds. Verder houd ik me binnen Pharming buiten het financiële verhaal bezig met budgetcontrole, juridische zaken en personeelszaken en ben ik naast CFO nu ook COO geworden.

In die hoedanigheid vallen ook de operations als laboratoria en productie-units onder mij.” Het is dus logisch dat de zelfstandige adviesactiviteiten moeten wijken, maar Ooms kiest daar bewust voor: “Het is na die tropenjaren natuurlijk vanzelfsprekend dat ik de klus nu ook wil afmaken. Dat ik het bedrijf ook verder wil helpen naar een eerste markt-introductie en wil werken aan een verdere verbreding van de basis van het bedrijf.”

VEELBELOVEND
En de basis van dit moment is zoals eerder al gezegd al jaren veelbelovend, maar komt nu toch eindelijk heel dicht bij een volwassenheid van waaruit een verbreding van producten meer dan een optie is.

Ooms: “Binnen Pharming hebben we te maken met twee zaken: we maken producten en we hebben een technologie ontwikkeld. De technologie bestaat uit het toevoegen van een speciaal menselijk gen in het erfelijke materiaal van dieren, met als gevolg dat deze dieren geneeskrachtige menselijke eiwitten in hun melk produceren.

Het voordeel van die transgene technologie, als die breed wordt geaccepteerd, is voor ons overduidelijk. Van de honderd ‘blockbusters’, ofwel medicijnen die het heel goed doen de laatste jaren, worden er zo’n veertig gemaakt met het bestanddeel menselijke eiwitten. Maar de productie van dat bestanddeel is beperkt. Onze technologie en de producten voorzien in de behoefte om die eiwitten te maken. Een fabriek neerzetten in de biotechnologiesector voor bijvoorbeeld celcultuur kost bij benadering tussen de 200 en 300 miljoen euro.

Wij kunnen hetzelfde bewerkstelligen met een stal met tien koeien. Daar kunnen wij dezelfde hoeveelheid grondstof voor medicijnen mee maken. Het is dus niet gek dat wij ontzettend veel zien in deze technologie. Alleen de farmaceutische industrie is heel behoudend. Die kijkt al jaren de kat uit de boom. De verwachting is echter dat als wij met ons eerste medicijn op de markt komen, ook onze technologie bewezen is.

We denken dus dat we in potentie heel veel in huis hebben. Buiten het lanceren van eigen medicijnen denken we straks ook als leverancier van de industrie heel veel eiwitten te kunnen gaan leveren.”

WEESMIDDELENSTATUS
Het medicijn waar Pharming in 2005 mee op de markt hoopt te komen is de C1-ontstekingsremmer, ofwel de recombinant humaan C1-inhibitor (rhC1INH) voor mensen die lijden aan erfelijk angioedeem (HAE), een ziekte waarbij door een kapotte rem op het afweersysteem acute en pijnlijke zwellingen in het lichaam kunnen ontstaan, bijvoorbeeld na een virusinfectie of bij stress.

Ooms: “Het C1-product heeft een weesmiddelenstatus (Orphan Drug), die wordt gegeven aan producten waarvan het aantal patiënten die baat hebben bij het product relatief gering is. Omdat grote concerns terughoudend zijn om in de ontwikkelingskosten van dit soort medicijnen te investeren, maar de medicijnen wel hard nodig zijn voor een relatief kleine groep mensen met de ziekte, krijgt het farmaceutisch bedrijf dat dit wel doet een soort bescherming.

Ten eerste kun je versneld met je product op de markt komen door versimpelde registratie. Dat is vrij belangrijk, want met de vele klinische onderzoeken die normaal vereist zijn, kan het lanceren lang op zich laten wachten. Als het medicijn uiteindelijk op de markt is, mogen concurrenten in de VS zeven jaar lang en in Europa tien jaar lang geen gelijkend medicijn op de markt brengen. Allemaal goed voor Pharming dus.

We zitten op dit moment in de derde fase, de laatste ontwikkelingsfase van de klinische onderzoeken. Daarna kan de goedkeuringsprocedure gestart worden. En de verwachting is dat we die in de tweede helft van 2005 kunnen krijgen.”

Als het eerste product van Pharming in 2005 echt door de goedkeuringsprocedure voor Europa komt en in 2006 voor de Verenigde Staten, zal het een groot deel van de erfelijk angioedeempatiënten kunnen gaan bedienen. In de westerse wereld ligt het aantal HAE-patiënten tussen de 20 en 30 duizend. Niet echt veel, maar je spreekt volgens Ooms wel over een markt van honderden miljoenen euro’s.

Bovendien is er bij artsen en andere specialisten nog weinig over de ziekte bekend. Daardoor is er ook nog een groot aantal patiënten die niet als zodanig worden herkend. Volgens Ooms ligt hier nog een communicatietaak voor Pharming, waaraan het bedrijf zeker veel aandacht gaat schenken.

Tevens denkt Pharming dat het C1-product ook nog voor andere toepassingen dan erfelijk angioedeem te gebruiken is. Ooms noemt aandoeningen als hartaanvallen en herseninfarcten. Het is volgens hem nog wel toekomstmuziek, maar de onderzoeken tot nu toe zien er hoopvol uit. De beslissing om niet uitsluitend ‘research driven’ te zijn en veel meer te kijken naar hoe geld te verdienen, lijkt dus vruchten te gaan afwerpen.

Dat Pharming zich de afgelopen jaren vooral heeft gefocust op het C1-product, wil niet zeggen dat het bedrijf niet nog meer in het vat heeft zitten. Een bewijs hiervan is dat het Amerikaanse leger onlangs veel belangstelling heeft getoond voor het Pharmingproduct recombinant humaan fibrinogeen (rhFIB), een eiwit dat betrokken is bij de stolling van bloed. Het kan bijvoorbeeld als een bestanddeel van een zogenaamde weefsellijm op open wonden gespoten worden, maar ook tijdens operaties het werk van de arts vergemakkelijken.

Ooms: “Het is niet zo dat na de herfinanciering de ontwikkeling van de andere producten is stilgezet, ze zijn wel weer gematigd opgestart. Maar onze huidige strategie is duidelijk. We gaan ons niet meer alleen in onderzoek verliezen. Niet alles hoef je zelf te doen. We zijn veel meer gericht op partners die ook willen investeren in onze technologie. Als de Europese EMEA volgend jaar en de Amerikaanse FDA in 2006 ons C1-product goedkeurt, zal dat naar verwachting ook betekenen dat onze transgene technologie geaccepteerd wordt. De kansen die dan ontstaan zijn legio.”

Gerelateerde artikelen