Economisch tij zelden oorzaak van faillissement

Welke bedrijven gaan er nu eigenlijk failliet in Nederland? Veelal de kleinere en jongere bedrijven - maar dat lijkt ook logisch, omdat zij nu eenmaal het talrijkst zijn. Zelden zijn faillissementen ook te wijten aan de aard van de onderneming of aan het economisch tij. Meestal ligt de oorzaak in bepaalde (negatieve) eigenschappen van de ondernemer zelf en zien omstanders zonder oogkleppen dit faillissement ook eerder aankomen dan hijzelf.

Binnen het ruime kader van de economie kennen we als storende factor het faillissement. We noemen er een vijftal nadelige gevolgen van. Het faillissement verstoort de voortgang van het individuele bedrijf. Het veroorzaakt schade, die afgewenteld wordt op schuldeisers. Het schept verwarring bij de leveranciers van het failliete bedrijf. Uit het faillissement vloeit werkloosheid voort. En het veroorzaakt persoonlijke schade bij de direct betrokkenen – doorgaans de gefailleerde ondernemer met zijn gezin.

Die veroorzaakte maatschappelijke schade is direct zichtbaar. Allereerst is daar de hoogte van het schadebedrag, zo’n f 3,5 miljard per jaar. Maar uiteindelijk draaien de burgers, als consumenten en als belastingbetalers, voor deze schade op. Immers, de bedrijven blijven achter met vorderingen die onbetaald zullen blijven. Deze ondernemingen zullen als schuldeisers de schade op de consument verhalen. En verder blijft de fiscus zitten met onbetaalde aanslagen, welke schade hij zal laten opbrengen door de belastingbetalers. Ook in die zin mag men met recht spreken van een storende factor.

Hoewel we ervoor moeten waken het probleem van het failliet gaan al te zeer te dramatiseren, moeten we er wel bij stilstaan. Zeker als duidelijk wordt dat er iets aan te doen valt. De schade die momenteel nog in ons land ontstaat door failliete bedrijven, valt aanzienlijk te beperken. We kunnen het probleem verkleinen. Als we kijken naar het bedrag dat we zouden kunnen besparen, loont het alleszins de moeite om daarop analyses los te laten. Zo kunnen we bezien waar besparing mogelijk is.

Geen opzet
Faillissementen hebben een doel. Langzamerhand zijn we evenwel vergeten welk doel dat is – waarom iemand eigenlijk failliet gaat. Vrij vertaald heeft het faillissement als doel: verhinderen dat de schuldenaar doorgaat met schulden maken, terwijl vast staat dat hij ze niet kan betalen. Zo beschermt het faillissement de schuldenaar tegen zichzelf en beschermt het de (aankomende) schuldeisers tegen de schulden makende particulier of ondernemer.

Soms dreigen wij het doel van de faillissementswet uit het oog te verliezen. Terwijl het faillissement schuldenmakers op hun weg zou moeten stoppen, laten wij ze tegelijkertijd vaak vrolijk verder gaan. Loopt het echt uit de hand, dan halen we nog steeds de schouders op en zeggen we dat het faillissement eigenlijk normaal is omdat “de economie wat verslechterd is” of omdat “de branche wat teruggelopen is”. Voortdurend verdedigen we het faillissement – of liever gezegd, de gefailleerde. Anderzijds wordt de gefailleerde door zijn omgeving als een brokkenmaker afgeschilderd, die de arme schuldeisers laat barsten.

Zelden echter is opzet de oorzaak en daarom zijn zowel goedpraten als zwartmaken onjuiste reacties. Bijna altijd is het verkeerd om de gefailleerde te beschuldigen van ontoelaatbare praktijken, want zelden of nooit worden faillissementen met opzet uitgelokt. Nauwelijks of niet vallen er ook nog motieven te bedenken die deze uitlokking aantrekkelijk maken. Immers, de eigenaar van een eenmanszaak wordt onmiddellijk ook zelf failliet verklaard. Bovendien wordt de eigenaar die bestuurder is van een rechtspersoon zoals een BV of NV, aangepakt zodra blijkt dat het gaat om opzet, gemaakte fouten of nalatigheid. Alleen in de criminele sfeer kan het uitlokken van faillissementen nog aantrekkelijk zijn.

Economisch tij
Zelden ook is een zwakke economie de oorzaak van het failliet gaan. Al in 1992 durfden wij de stelling te verdedigen dat faillissementen maar heel weinig te maken hebben met onze economie. Tot dan voerde men vrijwel altijd de economie als schuldige op voor elk faillissement. Zowel de media als de gefailleerden zelf grepen de neergang van de economie dankbaar aan en velen slikten het verhaal over de oorzakelijkheid van de economie als zoete koek. “Natuurlijk, daar komt het door”.

Slechts een enkele maal ligt de economie ten grondslag aan (een golf van) faillissementen. Zo stortte in 1978 en 1979 de bouwmarkt volledig in en dan mag je inderdaad stellen dat de economie (deels) de toename van het aantal faillissementen verklaart. In de jaren daarna verslechterde de economie verder en liep het aantal faillissementen tot bijna 8500 op. Daarna verbeterde de economie en zakte het aantal faillissementen.

Bij het instorten en weer opkrabbelen van een specifieke markt bestaat er inderdaad een oorzakelijk verband tussen economie en failliet gaan. Maar verder bestaat er geen directe link. Integendeel. Verslechtering van de economie brengt juist het opmerkelijke verschijnsel voort van meer bedrijfsoprichtingen.

Bedrijfsoprichting
Zodra de groei van de economie gaat haperen, valt te bespeuren dat het aantal bedrijfsoprichtingen toeneemt. In tijden van verslechterende economie raken mensen immers hun baan kwijt, of zien zij het faillissement van hun werkgever naderen. In zulke perioden zoeken nog meer mensen dan normaal hun toevlucht in het eigen bedrijf. Een begrijpelijk verschijnsel. Bij degenen die toch al hun zinnen op het eigen bedrijf hadden gezet, komen de nieuwe werklozen. Onder hen bevinden zich de werklozen voor wie de (krapper geworden) arbeidsmarkt steeds meer gesloten blijkt: de oudere werknemers boven de 35 jaar, voor wie solliciteren geen enkele zin heeft. Voor deze groep blijkt het eigen bedrijf de laatste strohalm te zijn.

Voor velen is het eigen bedrijf de droomsituatie waarover lang is nagedacht. Na een lange periode van dromen en denken wordt dit aanstaande bedrijf overigens niet automatisch op een goede manier opgericht. De voorbereiding kan immers slecht zijn. Duizenden bedrijven bevinden zich, vanaf de dag van oprichting, op weg naar het faillissement. Elk jaar laten tienduizenden ondernemers zich bij de Kamer van Koophandel, in het Handelsregister, registreren. Zal hun bedrijf ooit failliet gaan of niet? Dat zal maar zeer ten dele afhangen van de algemene economische situatie.

Tijdens een groeiende economie worden minder bedrijven opgericht en tijdens een haperende of ongunstiger wordende economische periode worden meer bedrijven gestart. Doorgaans is de kwaliteit van deze nieuwe bedrijven slechter dan van bedrijven die al langer bestaan, of die zijn opgericht tijdens een groeiende economie. Hierdoor en ook door hun grotere getal neemt ook het aantal faillissementen toe.

Het is dus te simpel om te zeggen: de economie verslechtert, dus neemt het aantal faillissementen toe. Het verband ligt ingewikkelder. Tijdens een verslechtering van de economie stijgt het aantal nieuw opgerichte bedrijven. Die zijn in verhouding van mindere kwaliteit, omdat doorgaans de oprichters van mindere kwaliteit zijn. Vooral hierdoor stijgt het aantal faillissementen. Eindigen de magere jaren van de economie, dan daalt het aantal faillissementen – maar dan daalt tevens ook het aantal oprichtingen van nieuwe bedrijven.

Kleinste bedrijven
Wie gaan er nu eigenlijk failliet in Nederland? Het antwoord op die vraag ligt tot op zekere hoogte al besloten in het voorgaande. Onder de gefailleerde ondernemers bevinden zich namelijk duizenden nieuwkomers, oftewel startende ondernemers. Maar daarmee is deze vraag nog slechts ten dele beantwoord. Laten we daarom eerst eens bezien hoe het Nederlandse bedrijfsleven eruitziet en welke ondernemingen daarvan doorgaans failliet gaan.

Niet alle analisten zijn het hierover precies eens, maar in grote lijn kunnen we stellen dat het bedrijfsleven in ons land uit circa 600.000 actieve bedrijven bestaat. Hoe zijn zij verdeeld wat betreft hun aantallen werknemers?

Van deze 600.000 bedrijven zijn er maar liefst 330.000 (55%), die geen enkele werknemer in dienst hebben. Hierin is dus alleen de eigenaar werkzaam, eventueel geholpen door zijn of haar levenspartner. Liefst 184.200 bedrijven (31%) hebben slechts één tot vijf werknemers in dienst. En verder zijn er 36.000 bedrijven (6%) met vijf tot tien werknemers, 45.000 (7,5%) met tien tot honderd werknemers en slechts 4800 bedrijven (0,8%) met honderd of meer werknemers.

Hoe zijn de faillissementen over deze bedrijfscategorieën verdeeld? Van het totale aantal faillissementen komt 30% uit de bedrijven zonder enige werknemer, 23% uit de bedrijven met één werknemer, 36% uit die met twee tot tien werknemers, 11% uit die met tien tot honderd werknemers en slechts 0,4% uit de bedrijven met honderd of meer werknemers.

Uit al deze cijfers blijken duidelijk twee dingen. Het Nederlandse bedrijfsleven bestaat vooral uit zeer kleine bedrijven en vooral deze gaan ook failliet. Eigenlijk behoren faillissementen bij bedrijven met twintig werknemers of méér tot de uitzonderingen.

Eerste jaren
Resteert de vraag, in welk jaar na de oprichting ondernemers failliet gaan. Van alle faillissementen vond 9% binnen een jaar na de oprichting plaats, 16% in het tweede jaar, 14% in het derde jaar, 12% in het vierde jaar en 9% in het vijfde jaar. In totaal vond in de eerste vijf jaren na de oprichting (naar boven afgerond) 61% van de faillissementen plaats. Verder nog 24% binnen zes tot en met tien jaar na de oprichting, 9,5% binnen elf tot twintig jaar en slechts 5,5% daarna.

Cijfers vertellen doorgaans bijzonder veel. Eerder in dit hoofdstuk bleken vooral de kleinere bedrijven door het faillissement getroffen te worden, en nu blijken dat bovendien vooral de jongere bedrijven te zijn. De balans kan als volgt worden opgemaakt. Voor startende ondernemers zijn met name de eerste vijf jaren Moeilijke Jaren; naarmate de jaren verstrijken, groeit voor hen de kans op overleven.

Ook voor de leveranciers zijn deze cijfers van zeer groot belang. Immers, zij mogen zich hierdoor als gewaarschuwd beschouwen. Leveren zij aan een ondernemer die zij tot een van de risicogroepen mogen rekenen, dan weten zij nu dat hun risico is toegenomen: het risico van niet betaald worden, dat eigenlijk voortdurend aanwezig is. Zoals we zagen is dit risico des te groter, omdat de kwaliteit van de ondernemers die in de neergaande economie starten doorgaans minder is.

Zelfkennis
Zoals wij aan het begin van dit hoofdstuk al aanstipten, bestaat er op zichzelf nauwelijks een direct verband tussen het aantal faillissementen en de stand van de economie. Maar het zijn wel vooral de jonge en kleine bedrijven die failliet gaan. Waarom moeten juist deze bedrijven zo snel de deuren sluiten?

De oorzaak van het faillissement moet men – zoals onderzoek aantoont – vaak zoeken in bepaalde negatieve eigenschappen van de ondernemer. Die beschikt doorgaans wel over een redelijke dosis vakkennis, maar weet eigenlijk niets van het ondernemen zelf. Zijn voorbereiding gebeurt haastig en ongeorganiseerd. Hij doet geen onderzoek naar de haalbaarheid of naar het bestaan van een doelgroep. En al snel meent hij dat zijn bedrijf een gat in de markt vult, wat feitelijk zelden het geval is.

Ook vindt de startende ondernemer het doorgaans onnodig om een cursus of opleiding te volgen. Hij weet weinig of niets van banktechnische zaken. Voor zover hij een ondernemingsplan op tafel legt, laat hij dit door een bevriende persoon in elkaar zetten. Hij weet niets van boekhouding en administratie. En hij heeft geen inzicht in personeelszaken, kostenbeheersing, subsidiekansen of import- en exportmogelijkheden.

Kortom, de gemiddelde startende ondernemer “gelooft het wel”. Hij denkt dat hij het met vallen en opstaan wel zal leren, en dat echte ondernemers niet worden gemaakt maar geboren. Hij hanteert dit soort onjuiste volkswijsheden om zijn eigen tekort aan kennis te maskeren. Ook zit hij met een enorm tekort aan kennis over het ondernemen zelf. Buitengewoon ernstig is dit – niet zozeer het tekortschieten in deze kennis, alswel het ontkennen van dit tekort. Wie geen auto kan besturen, maar ervan overtuigd is dit wel te kunnen, vormt een ernstig gevaar op de weg. Doorgaans zal hij eindigen als brokkenmaker.

Soms ook wenst een ondernemer die met een bedrijfscrisis worstelt, deze moeilijkheden eigenlijk niet onder ogen te zien. Hij vlucht voor de werkelijkheid en doet alsof de problemen er niet zijn. Hij ziet het aankomende faillissement als een gebeurtenis, die alleen anderen overkomt. Ook dit is een ernstige situatie – want terwijl hij zijn schulden feitelijk al niet meer kan betalen, gaat hij toch door met bestellen en afnemen. Zo veroorzaakt hij een grotere schuldenlast dan strikt nodig was geweest. Hij had zijn opgebouwde schuldenlast kleiner kunnen houden, als zijn optreden alerter was geweest. Omgekeerd blijken ook veel schuldeisers onvoldoende alert te zijn op de penibele situatie, waarin de schuldenaar zich bevindt.

Signalen
De ondernemers met een bedrijfscrisis, en dus binnen dit kader ook de bijna failliete ondernemers, proberen het aanstormende faillissement niet te zien. Toch kan hun situatie voor anderen wel zichtbaar zijn. Die anderen zijn onder meer de schuldeisers, onder wie de aanstaande schuldeisers. Wie zijn zij? Allereerst natuurlijk de bank, verder de leveranciers (crediteuren) en ten slotte de fiscus. Vooral de bank en de crediteuren spelen de hoofdrol in het spel waarin de ondernemer zijn financiële problemen tracht te verdoezelen

Intussen worden er signalen uitgezonden, waardoor de genoemde schuldeisers de problemen gemakkelijk kunnen onderkennen. Zulke signalen bestaan vooral uit het gedrag van de ondernemer met problemen, die zich geleidelijk of plotseling anders gaat gedragen. Hij gaat langzamer betalen, gaat klagen over de producten en diensten en bestelt misschien veel minder. Of hij bestelt juist veel meer, om hiermee zijn liquiditeit op te stuwen.

Ook de bank ontvangt signalen. De kredietnemer overschrijdt de kredietlimiet of zit er bijna voortdurend tegenaan of vraagt een verhoging van de limiet. Soms vinden er geen of nauwelijks bewegingen meer plaats over de rekening-courant. Samengevat komt een faillissement nooit bij verrassing: noch voor de faillietverklaarde, noch voor zijn schuldeisers.

Kredietwaardigheid
Daarbij komt dat een goede ondernemer ook een goed debiteurenbeleid zal voeren. Zijn afnemers moeten uiteraard gescreend zijn op hun kredietwaardigheid, waarbij een deugdelijk krediet-informatierapport moet zijn opgevraagd zodra het zakelijke contact tot stand is gekomen. Voordat hij overgaat tot levering, moet de (aanstaande) leverancier beschikken over zo’n krediet-informatierapport. Doet hij vaker en regelmatig zaken met deze zelfde afnemer, dan moet hij deze informatie ook regelmatig laten verversen, alleen al om een faillissement te voorkomen. Het behoeft nauwelijks nadere toelichting dat slechte ondernemers, die op een faillissement afstevenen, zulke informatie veel minder vaak zullen opvragen en veel minder vaak zullen opgeven.

Als er op een zeker moment sprake is van non-betaling, moet men vervolgens niet te lang wachten met actie. Na hooguit twee aanmaningen zou men de vordering in handen moeten stellen van een incassobureau. Overigens zijn bij een deugdelijk debiteurenbeleid nog andere instrumenten denkbaar, zoals de kredietverzekering en “factoring” (uitbesteden van factureren en aanmanen).

Schade voorkomen
Een heel ander aspect is het voorkomen van schade – overigens niet te verwarren met het voorkomen van het faillissement. Elke leverancier zal alert moeten zijn en moeten blijven op mogelijke financiële problemen van zijn klant (afnemer). Merkt een leverancier of schuldeiser dat hij een signaal krijgt, waaruit kan blijken dat zich wellicht een probleem voordoet, dan moet hij onmiddellijk nadere informatie inwinnen. Een gesprek met de afnemer kan dan uiteraard leiden tot een beter begrip voor diens situatie en tot maatregelen.

In beginsel hoeft men overigens niet direct de levering aan een (goede) klant te stoppen, zodra deze met een probleem worstelt. Belangrijk is dat men als leverancier wel diens risico’s kent. Mogelijk zal men als leverancier de klant zelfs wel met zijn problemen willen helpen, bijvoorbeeld via een leverancierskrediet. Maar dat laten wij graag aan de leverancier zelf over. Kernpunt blijft onze waarschuwing: leer de klant goed kennen voordat men levert, en blijf met hem in contact nadat men heeft geleverd. Opdat er geen verrassingen ontstaan, zoals met name non-betaling.

De te nemen risico’s moeten bekend zijn. Een goede bedrijfsvoering is alleen mogelijk als de eventuele risico’s bekend zijn, wat ook inhoudt dat men de bedrijfsrisico’s in de gaten moet houden en waar mogelijk moet beperken. Ondernemen zonder risico’s is onmogelijk. Ondernemen zonder duidelijkheid over welke risico’s het bedrijf bedreigen en kunnen bedreigen – dat mag balanceren op de rand van de afgrond heten. Wie de risico’s in het oog houdt, zal snel en eenvoudig aan het bewust beperken van schade door non-betaling of te late betaling (renteverlies) toekomen.

Eigen bedrijf
Ten slotte komt hier nog kort de crisis binnen het eigen bedrijf ter sprake, evenals het mogelijke faillissement ervan. Uit onderzoek blijkt dat zo’n bedrijfscrisis gemakkelijk kan ontstaan door een falend debiteurenbeleid, zoals hiervoor besproken. Ook kan de bedrijfscrisis ontstaan als grote klanten weglopen of als u als ondernemer geen kans ziet om een doelgroep te interesseren voor uw producten en/of diensten.

Het advies luidt: neem zo snel mogelijk maatregelen, zodra zichtbaar een probleem opdoemt. Wacht niet totdat het probleem zó groot is, dat u er helemaal niets meer of slechts met moeite nog iets aan kunt (laten) doen. Er bestaan hulpinstellingen zoals de Kamer van Koophandel en de Stichting Kleinnood, die u als ondernemer met problemen kunnen helpen. Zij doen dit gratis of tegen een laag tarief. En als u de oorzaken van de eigen problemen niet ziet, ga dan zo spoedig mogelijk te rade bij adviseurs.

Rijst de schuldenlast de pan uit, maar zit er nog genoeg levensvatbaarheid in uw bedrijf, probeer dan tot een schuldsaneringsregeling te komen. Wacht niet tot uw faillissement wordt aangevraagd, maar onderneem tijdig actie. Als deze actie inhoudt dat u moet snijden in het personeelsbestand, doe dat dan ook – hoe triest dat ook is. Beter enkele personeelsleden weg, dan het bedrijf failliet en alle personeelsleden op straat.

Kortom: uw eigen faillissement voorkomen is niet zo moeilijk. Zolang u maar als ondernemer uw eigen problemen wilt herkennen, zolang u er niet voor wegvlucht en zolang u niet te lang wacht met het nemen van de soms ingrijpende (en trieste) maatregelen.

Robert Blom

Gerelateerde artikelen