De sector heeft zijn eigen crisis
De farmaceutische en life sciences industrie zit in zwaar weer. Jarenlang leverden medicijnen een continue geldstroom op, maar binnenkort verlopen veel patenten. De concurrentie – biotechbedrijven – staat te trappelen om medicijnen na te maken (generieke medicijnen genaamd) en goedkoper aan te bieden.
‘Ik verwacht dat veel grote farmaceutische bedrijven de komende jaren een derde van hun omzet in merkmedicijnen verliezen’, voorspelt Marcel Wijma, senior analist biotechnologie bij SNS Securities. ‘Dat kan oplopen tot 100 miljard dollar. Om de groei te handhaven en de winst te waarborgen, zoeken farmaceuten hun toevlucht in overnames. Het Amerikaanse Pfizer koos voor Wyeth, omdat er tientallen miljarden gaan wegvallen door aflopende patenten.’
Aangezien farmaceuten met dezelfde problemen kampen, gaan ze voor biotechnologiebedrijven. Volgens Wijma zullen de meeste nog te ontwikkelen medicijnen uit de pijplijn van een biotechbedrijf komen. ‘Ze zijn het levensbloed van farmaceuten geworden’, zegt hij. Volgens de senior analist zijn de R&D-afdelingen van farmaceuten niet in staat met succesvolle medicijnen te komen. ‘De resultaten van de R&D-afdelingen vallen tegen, terwijl de investeringen hoog blijven. Wellicht zijn de farmaceutische bedrijven te groot en bureaucratisch geworden. De efficiency van de sector is aan het afkalven.’
Eigen crisis
In de jaren tachtig van de vorige eeuw maakte de farmaceutische industrie ook al een belangrijke verandering door. Tot dat moment zaten de belangrijke farmaceutische spelers in Europa. Grote namen waren bijvoorbeeld Bayer, Beecham, Glaxo en Roche. Wijma: ‘Maar de regeringen van president Reagan verlengden de patenten op merkmedicijnen waardoor er een verschuiving naar Amerika ontstond.
En de laatste jaren zien we dat de grootste biotechbedrijven tot de top zijn doorgedrongen. In de top tien grootste bedrijven in de industrie zien we drie biotechbedrijven of bedrijven die het grootste deel van hun omzet uit biotech halen. Mijn verwachting is dat over tien tot twintig jaar het grootste deel van de bedrijven in de top tien in de biotechnologie actief is.’ De farmaceuten ondervinden geen last van de kredietcrisis.
‘De farma heeft een eigen crisis, waarvan de oorsprong in de sector zelf ligt’, zegt Wijma. ‘Farmaceuten hebben meer dan genoeg geld op hun balansen staan, waardoor ze niet afhankelijk van banken zijn. Daarom worden ze niet door de kredietcrisis geraakt. Wel door de ontwikkeling van medicijnen door bedrijven in de biotechnologie.’
Biotechbedrijven hebben meer onder de kredietcrisis te lijden. Ze hebben hard geld nodig voor productontwikkeling. ‘De ontwikkeling van één succesvol medicijn kost al gauw 500 tot 800 miljoen dollar’, rekent Wijma voor. ‘De meeste biotechbedrijven kunnen dat niet opbrengen omdat ze veelal nog geen omzet genereren uit eigen producten. Het is tijdens de kredietcrisis moeilijk om vreemd vermogen te krijgen.
Vooral zonder onderpand, en met een product met een hoog risico. Bovendien is er veel afhankelijkheid van R&D. Als biotechbedrijven kapitaal willen halen, moeten ze naar de beurs of samenwerking zoeken met farma. En de weg naar de beurs is nu al helemaal afgesloten. Dat geldt niet alleen voor biotechbedrijven, maar wel in versterkte mate.’
Weinig Nederlandse spelers
Van oudsher bevinden zich weinig Nederlandse spelers in de farmaceutische industrie. Een bekende is Organon (voorheen onderdeel van Akzo Nobel), die onder meer de anticonceptiepil en antidepressivamiddelen op de markt bracht. Inmiddels is Organon overgenomen door Schering-Plough.
Daarnaast bevinden zich volgens Wijma in Nederland veel bedrijven die generieke medicijnen ontwikkelen. ‘Nederland speelt wel een andere belangrijke rol als vestigingsplaats voor internationale bedrijven. Een groot aantal heeft hier een hoofd- of verkoopkantoor geopend.’ Belangrijke Europese spelers zitten in Zwitserland (Roche en Novartis) en in Groot-Brittannië (GlaxoSmithKline en AstraZeneca).
In Duitsland zit Bayer, bekend van de aspirine, producten tegen hoge bloeddruk en bloedaandoeningen. BASF was actief in de farmacie, maar is steeds meer een chemiebedrijf geworden. Ook Merck Serono, Hexal en Schwarz Pharma zijn Duitse bedrijven.’
De Amerikaanse farmamarkt wijkt af van de Europese. ‘Daar gelden vrijere prijzen’, legt Wijma uit. ‘Ook is er meer vrijheid op communicatiegebied. Farmaceuten mogen hun producten gewoon in commercials aanprijzen. Daardoor hebben consumenten grote invloed op welke medicijnen ze door hun artsen krijgen voorgeschreven. In Europa mogen farmaceuten niet op deze wijze met de consument communiceren. Dat gebeurt alleen rechtstreeks met huisartsen of specialisten.’
Op de farma industrie wordt streng toezicht gehouden. Dat geldt volgens Wijma voornamelijk op vaktechnisch gebied. Wat betreft kartelvorming gelden dezelfde regels als voor andere sectoren. Al blijkt dat in de praktijk wel anders uit te pakken, stelt Wijma. ‘Als je kijkt naar marktverhoudingen kunnen individuele bedrijven grote marktaandelen in een regio hebben. Eén bedrijf heeft dan bijvoorbeeld 80 procent van de medicijnen voor hartfalen in handen. Daar wordt nauwelijks op toegezien, in tegenstelling tot vele andere sectoren, waar dit ondenkbaar is.’
Daar staat tegenover dat farmaceuten elkaar niet kunnen wegconcurreren. ‘De prijsvorming van producten staat vast. De prijshoogte van medicijnen is niet aan het bedrijf, maar aan de overheid en verzekeringsmaatschappijen’, zegt Wijma.
‘Wellicht wordt ook daarom geen probleem in deze marktaandelen gezien. Maar nu de uitgaven in de zorg toenemen – onder andere door de vergrijzing – staan ons wel veranderingen te wachten. Maar dat is een andere discussie.’
Nieuwe technologieën
De farmaceuten moeten oppassen dat ze met de overnames niet het ene gat met het andere opvullen. Als slecht functionerende bedrijven hun problemen van teruglopende verkopen oplossen door sectorgenoten op te kopen, schuiven ze het probleem voor zich uit en ontstaat over een aantal jaar hetzelfde probleem.
Wijma: ‘De oplossing ligt in het investeren in nieuwe technologieën en die zijn voornamelijk te vinden bij biotechbedrijven. Dat gaat de overgenomen biotechbedrijven beter af als ze zelfstandig blijven opereren. GlaxoSmithKline kiest daar bijvoorbeeld voor. Deze heeft aparte divisies die losstaan van het moederbedrijf. Ze zorgen voor de productontwikkeling. Vervolgens zorgt de farmaceut waar ze goed in is, namelijk de marketing.’