China wordt motor van de wereldeconomie
Op de kortere termijn verwacht van Duijn niet veel van de economische ontwikkeling van Europa. Door geringere stijging van de arbeidsproductiviteit en de lage groei van de beroepsbevolking blijft de economische groei in Europa structureel achter. De opleving van de wereldeconomie moet van de VS komen. Engels is de ‘lingua economica’, of in ieder geval de ‘lingua technologica’ geworden. De achterliggende factor is dat de Engels sprekende landen een sterkere innovatiegerichtheid tonen en daardoor een hogere productiviteitgroei hebben. Wereldwijd zien we dat landen als de VS, Canada en Australië bovengemiddeld presteren. In Europa is er een duidelijk groeiverschil tussen Continentaal Europa aan de ene kant en de Engelssprekende landen en Scandinavië aan de andere kant. Leek Nederland tot voor kort in het peloton van Engels sprekende landen te zitten, nu begint ons land de aansluiting te missen.
Van Duijn noemt 2002 voor aandelenbeleggers een rampjaar. Het was het derde achtereenvolgende jaar met een negatief beleggingsresultaat. Dit was in meer dan 50 jaar niet meer voorgekomen. De conjunctuur werkte tegen, met als gevolg winstwaarschuwingen en winstdalingen. Hier bleef het niet bij. Er waren problemen te over, zoals nasleep van de terreuraanslagen, de boekhoudschandalen, oorlogsdreiging, schadeclaims en als gevolg van dit alles in de tweede helft van het jaar een sterk dalende dekkingsgraad van de pensioenfondsen.
Het herstel in de VS eind 2001 was geheel gedreven door ‘patriotic spending’ na de aanslagen. De aanpassingen in de economie, de recessie, waren nog niet voorbij. Na juni zagen we een nieuwe terugslag, de economie kwam in een luchtzak terecht. Hiermee was de ‘double dip’ een feit. Van Duijn verwacht dat wij nu om en nabij de ‘echte’ bodem van de conjunctuur zitten.
In 2002 was de asset-allocatie bepalend voor het beleggingsresultaat. De correlatie tussen aandelen en obligaties bleef voor het derde achtereenvolgende jaar negatief. Met andere woorden: lagere lange rentes bleken geen steun voor aandelenkoersen te zijn. Wellicht zal aan de 21-jarige ‘bull market for bonds’ in 2003 een einde komen. Bij niveaus van om en nabij de 4% is de ruimte voor een verdere daling van de lange rente namelijk beperkt. De Europese obligatiemarkt heeft nog het meeste potentieel, gezien de zwakke economie en de nog wat hogere lange rente in vergelijking met die van de VS.
Het sentiment is op het ogenblik zeer negatief. De middellange termijn opbrengstramingen zijn sterk naar beneden bijgesteld, ondanks veel lagere koersniveaus. Vrijwel iedereen verwacht op zijn best een ‘bear market rally’. Effectenhuizen hebben nog nooit zoveel verkoopaanbevelingen afgegeven. Voor een hogere beurs is winstherstel nodig. Bij de huidige lage rentes zal de obligatiemarkt weinig tot geen additionele steun aan aandelenmarkten bieden. Stijging van de aandelenkoersen zullen daarom gedragen moeten worden door betere winstvooruitzichten. Die moeten enerzijds komen van voortgaande efficiencymaatregelen, anderdeels van betere afzet- en prijsvooruitzichten, kortom van een betere economie.
Desondanks is Van Duijn gematigd optimistisch. Aan het eind van een recessie zijn mensen namelijk altijd somber, dat is volgens hem niets nieuws. De productiviteitsgroei in de westerse wereld is door de digitale revolutie nog steeds hoog. De doelstelling van een inflatie tussen 0 en 2% hebben we bereikt. De werkloosheid is stukken lager dan tijdens de recessies van 1980/82 en 1991/93. Het wordt echter een lange en hobbelige weg naar boven. 2003 zal waarschijnlijk nog niet de mooie resultaten van het einde van de negentiger jaren laten zien. Het ergste lijkt in ieder geval achter de rug.