Box 3: Hoe verder met familiebedrijven, onroerend goed en start-ups?
Afgelopen week heeft de Staatssecretaris van Financiën een brief gestuurd aan de Tweede Kamer over box 3. Sathees Kengatharam, fiscalist bij HVK Stevens van artikel geeft een overzicht van de huidige stand van zaken.
Het Kerstarrest en de overbruggingswetgeving
In het arrest van 24 december 2021 over box 3 (het Kerstarrest) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de toen geldende box 3 heffing in bepaalde gevallen in strijd is met het Europees Verdrag tot de bescherming van de rechten van de Mens (EVRM). Naar aanleiding hiervan geldt nu de overbruggingswetgeving voor box 3, met forfaits die aansluiten bij de werkelijke samenstelling van het vermogen. Het vermogen wordt opgesplitst in de volgende categorieën; banktegoeden, overige bezittingen of schulden. Voor elke categorie geldt een eigen forfait. De nieuwe methodiek is in principe van toepassing vanaf de jaren 2017 tot de invoering van het nieuwe box 3-stelsel (de beoogde ingangsdatum daarvan is 1 januari 2027, zie ook verderop in dit artikel).
Uit de brief van de staatssecretaris volgt dat de uitzondering voor familiebedrijven wordt geschrapt vanwege mogelijke strijdigheid ervan met de Europese staatssteunregels. Voor onroerende zaken en aandelen in start-ups is de uitzondering in stand gebleven
Conclusies A-G’s: ook de overbruggingswetgeving is mogelijk in bepaalde gevallen in strijd met EVRM
Op dit moment ligt een aantal zaken bij de Hoge Raad waarin de vraag centraal staat of de methodiek van de overbruggingswetgeving wel voldoende in lijn is met het Kerstarrest. Advocaat generaals (A-G’s) Pauwels en Wattel concluderen dat ook de overbruggingswetgeving in bepaalde gevallen strijdig is met het EVRM. Dat zou betekenen dat aanvullend rechtsherstel moet worden geboden. Dat moet volgens de A-G’s gebeuren als het daadwerkelijk behaalde rendement significant lager is dan het forfait. Deze situatie zal zich doorgaans voordoen in gevallen waarbij het box 3-vermogen uit meer bestaat dan banktegoeden. Als de Hoge Raad in lijn met de conclusies van de A-G’s beslist, dan moeten de belastingplichtigen de mogelijkheid geboden worden om het werkelijke rendement aannemelijk te maken. De Staatssecretaris lijkt zich al voor te sorteren op een verlies, gezien de voorbereidingen die de Belastingdienst reeds aan het treffen is op dit vlak. De Belastingdienst ontwikkelt een digitaal formulier om dit werkelijke rendement zoveel mogelijk uniform en geautomatiseerd te registreren. De uitspraak van de Hoge Raad op deze zaken volgt naar verwachting in augustus/september 2024.
Vermoed u dat dit artikel interessant is voor anderen binnen uw organisatie of netwerk, wijs anderen hier dan op door dit bericht te delen via uw whatsapp, email, Linkedin of Twitter (bovenaan dit artikel).
Gevolgen voor de aangiften en aanslagen 2021-2023
In afwachting van de Hoge Raad arresten werden de aanslagen over 2021 en 2022 met box 3-inkomen dat uit meer bestaat dan banktegoeden reeds aangehouden. Uit de brief volgt dat dit ook voor het jaar 2023 gaat gebeuren. Zodra de arresten over de overbruggingswetgeving zijn gewezen, zullen deze aanslagen worden vastgesteld met inachtneming van de uitkomsten. Voor het belastingjaar 2021 geldt dat de aanslagen op basis van de geldende wettelijke termijnen al moeten worden opgelegd voordat de uitspraak van de Hoge Raad er ligt. Op dit moment worden de vervolgstappen in het kader van deze doelgroep in beeld gebracht.
Stand van zaken conceptwetsvoorstel “Wet werkelijk rendement box 3”
Vanaf 2027 zou de nieuwe wetgeving van kracht moeten worden. In september 2023 is hiertoe een conceptwetsvoorstel ter internetconsultatie aangeboden. In dit voorstel geldt als hoofdregel een vermogensaanwasbelasting. Dit betekent dat zowel het directe rendement (zoals rente, huur en dividend, na aftrek van kosten) als de positieve of negatieve waardeontwikkeling van het vermogen jaarlijks in de heffing wordt betrokken. Niet relevant is of de waardeontwikkeling van het vermogen ook daadwerkelijk is gerealiseerd. Bij illiquide vermogensbestanddelen kan dit systeem leiden tot betalingsproblemen. Het wetsvoorstel bevatte daarom een uitzondering voor onroerende zaken en aandelen in familiebedrijven en start-ups. Deze worden belast op basis van een vermogenswinstbelasting. Hierbij wordt de vermogenswinst of -verlies bij pas vervreemding belast.
Uit de brief van de Staatssecretaris volgt nu dat de uitzondering voor familiebedrijven wordt geschrapt vanwege mogelijke strijdigheid ervan met de Europese staatssteunregels. Uit de staatssteunanlyse is gebleken dat het lastig is een rechtvaardiging te geven voor het onderscheid tussen familiebedrijven en andere bedrijven. Voor onroerende zaken en aandelen in start-ups is de uitzondering in stand gebleven. [Artikel gaat verder na de aankondiging voor CFO Day 2024]
De waardeketen is zo sterk als de zwakste schakel. Hoe reageert jouw bedrijf op onzekerheid? Ontdek het in de rondetafelsessie ‘Hoe sterk is jouw waardeketen?’ tijdens CFO Day 2024 op 30 mei. Verken strategieën om risico’s te beheersen en je voor te bereiden op onverwachte gebeurtenissen. Meld je nu aan voor CFO Day en bezoek de sessie.
Toelichting heffing onroerende zaken onder het conceptwetsvoorstel
In de brief aan de Tweede Kamer is ook meer duidelijkheid gegeven over hoe inkomsten uit onroerende zaken in box 3 zullen worden belast onder het nieuwe systeem. Alle onroerende zaken, met uitzondering van de eigen woning (box 1 woning), zullen worden belast volgens de vermogenswinstbelasting. Het inkomen uit onroerende zaken kan in de volgende drie elementen worden verdeeld:
1. Reguliere voordelen (huur, pacht en/of het voordeel van eigen gebruik)
2. Vervreemdingsvoordelen (verkoopopbrengst verminderd met de verkrijgingsprijs)
3. Kosten (die uitsluitend zijn gemaakt ter verweving, inning of behoud van onroerende zaken)
Het voordeel uit het eigen gebruik van de onroerende zaak wordt, vergelijkbaar met het eigenwoningregime, op een forfaitaire wijze vastgesteld. Daarbij dient het forfait voor het eigen gebruik de economische huurwaarde te weerspiegelen. Het forfait zal uiteindelijk worden bepaald op grond van empirisch onderzoek naar de hoogte en spreiding van rendementen van verhuurde woningen. Voor het bepalen van het vervreemdingsvoordeel wordt de verkrijgingsprijs gesteld op de aanschafprijs vermeerderd met aangebrachte verbeteringen, zoals bijvoorbeeld een uitbouw of dakkapel. Voor de onroerende zaken die reeds in bezit zijn bij aanvang van het kalenderjaar 2027 (beoogde ingangsdatum), wordt de verkrijgingsprijs gesteld op de waarde op dat moment.
Planning invoering nieuw box 3 stelsel
De beoogde ingangsdatum van het nieuwe box 3-stelsel is zoals gezegd 1 januari 2027. Als de Hoge Raad de overbruggingswetgeving strijdig acht met EVRM (arresten volgen in augustus/september 2024), zal de implementatie vertraging oplopen blijkt uit de brief van de Staatssecretaris. In dat geval zal de primaire focus van de Belastingdienst zijn om het digitale formulier voor de opgave van het werkelijke rendement te implementeren. Verder geeft de Staatssecretatis aan dat vertragingen in het parlementaire proces en/of wijzigingen van de nieuwe wetgeving impact kunnen hebben op de inwerkingtreding. Het wetsvoorstel moet nog worden voorgelegd aan de Raad van State en beide Kamers. Gezien deze onzekerheden is de verwachting dat het wetsvoorstel in de huidige vorm niet volledig in 2027 ingevoerd gaat worden.