Berekening van aan ontvoegde dochter mee te geven verlies na verbreking fiscale eenheid

Onder voorwaarden kan een dochtervennootschap na ontvoeging uit een fiscale eenheid verliezen meekrijgen.

In het sinds 1 januari 2003 geldende regime voor de fiscale eenheid kan een dochtermaatschappij onder voorwaarden na ontvoeging uit de fiscale eenheid verliezen meekrijgen. Het betreft ‘eigen’ verliezen die stammen uit de periode voordat de dochter deel ging uitmaken van de fiscale eenheid (voorvoegingsverliezen) en verliezen tijdens de fiscale eenheid die aan die dochter zijn toe te rekenen.

Maar hoe verloopt de berekening van mee te geven verliezen als de dochter tot het ontvoegingstijdstip in een bepaald jaar winst heeft gemaakt en de moedermaatschappij verlies? De Hoge Raad heeft hierover onlangs arrest gewezen. De zaak was vereenvoudigd weergegeven als volgt.

De casus
Een bv maakte van 1 januari 2001 tot en met 31 augustus 2003 deel uit van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Tot de fiscale eenheid behoorden alleen de bv en haar moedermaatschappij. Per 1 januari 2003 bedroeg het te verrekenen verlies van de fiscale eenheid 838.525 euro. Het resultaat van de moedermaatschappij over het hele jaar 2003 bedroeg 46.140 euro negatief. Het resultaat van de bv tot het tijdstip van verbreking van de fiscale eenheid per 31 augustus 2003 bedroeg 125.123 euro. De bv had over 2001 en 2002 verliezen geleden van 246.956 euro en 82.089 euro, tot een totaalbedrag van 329.045 euro.
 
De moedermaatschappij en de bv verzochten gelijktijdig met het indienen van hun aangiften vennootschapsbelasting over 2003 om van het verlies van de fiscale eenheid van 838.525 euro een verlies van 329.045 euro aan de bv toe te rekenen. De inspecteur wees dat af. Volgens hem waren op het ontvoegingstijdstip geen verliezen aan de bv toe te rekenen. Rechtbank Den Haag was het daarmee eens. De bv ging in hoger beroep bij Hof Den Haag.

Het hof was van oordeel dat het positieve resultaat van een dochtervennootschap in de periode dat ze nog deel uitmaakte van een fiscale eenheid niet van invloed was op het aan de dochtervennootschap mee te geven verlies bij de verbreking van de fiscale eenheid. Volgens het hof was dit resultaat binnen de fiscale eenheid namelijk al verrekend met verliezen van de moedermaatschappij. De minister van Financiën ging vervolgens in cassatie bij de Hoge Raad.

De Hoge Raad signaleerde een fout in de hofuitspraak. Het hof had bij zijn vaststelling dat het resultaat van de moeder over geheel 2003 46.140 euro negatief bedroeg, verzuimd rekening te houden met het resultaat van de dochter tot 1 september 2003. De Hoge Raad gaf aan dat het aan de dochtermaatschappij mee te geven verlies moet worden verminderd met winst van de dochter tot aan het ontvoegingstijdstip voor zover het niet horizontaal is verrekend met verliezen van de moeder tot aan dat tijdstip. Dit leidde tot het volgende resultaat. Partijen waren het over eens dat het verlies van de moedermaatschappij zelf over het gehele jaar 2003 46.140 euro bedroeg.

Tot 1 september 2003  (tweederde deel van het jaar) bedroeg het verlies van de moeder 2/3 46.140 = 30.760 euro. Dit laatste bedrag kwam in mindering op de winst van de bv uit 2003 ad 125.123 euro tot aan het ontvoegingstijdstip. Over 2003 resulteerde dit in een winst van de fiscale eenheid van 94.363 euro. Dit bedrag verminderde de aan de bv mee te geven verliezen uit 2001 en 2002. De Hoge Raad verklaarde het cassatieberoep van de minister daarop gegrond.

Bron: PwC Belastingnieuws
Hoge Raad, 13-5-2011, nr. 10/01382.
 

 

Gerelateerde artikelen