5 dingen om niet te vergeten bij nieuwe pensioenrichtleeftijd
Willis Towers Watson zet vijf belangrijke zaken op een rij die niet vergeten moeten worden bij de invoer van deze verandering.
1. Werk eens door!
Het is goed om u te realiseren dat dit zeker niet betekent dat uw werknemers straks ook allemaal op hun 68ste verjaardag met pensioen gaan. Het overgrote deel van de huidige werknemers zal op die verjaardag nog volop aan het werk zijn. Voor hen geldt namelijk dat de verwachte AOW-leeftijd ver boven de 68 jaar ligt. Dit is al zo voor iedereen die na 1960 geboren is. Als u de komende maanden de pensioenleeftijd in uw pensioenregeling aanpast, is het verstandig direct verder te kijken dan die leeftijd van 68 jaar. Wat gebeurt er bijvoorbeeld met een werknemer die volgend jaar arbeidsongeschikt raakt? Loopt de premievrije voortzetting van de pensioenopbouw dan door tot aan zijn of haar uiteindelijke AOW-leeftijd? En hoe zit het met de duurzame inzetbaarheid van uw werknemers? Is het HR-beleid hier al op ingericht?
2. Netto meer gedoe?
Werkgevers die een netto pensioenregeling aanbieden boven de aftoppingsgrens van een ton (of meer precies: € 103.317) hebben enkele jaren geleden vaak gekozen voor een hierbij aansluitende, normale beschikbare premieregeling tot die aftoppingsgrens. Door verschillen in de fiscale spelregels voor beide regelingen kunnen de benodigde aanpassingen als gevolg van de verhoging van de pensioenrichtleeftijd ook van elkaar afwijken. De normale beschikbare premieregeling kan mogelijk in tact blijven, omdat via zogenoemde kostprijsstaffels fiscale ruimte kan worden gevonden. Voor de netto pensioenregeling ligt dit net anders. Daar is toepassing van kostprijsstaffels niet toegestaan en ontbreekt dus die eventuele extra fiscale ruimte. Het gevolg kan dus zomaar zijn dat de reguliere beschikbare premieregeling ongewijzigd kan worden voortgezet, terwijl de netto pensioenregeling aangepast moet worden.
3. Instemming
Hoewel de aankomende wijziging voortvloeit uit een aanpassing van wetgeving, is instemming van werknemers vereist. Een fiscale wijziging, waar hier sprake van is, wordt namelijk niet als dwingend gezien en van voldoende zwaarwegend belang om een eenzijdige wijziging van de pensioentoezegging te rechtvaardigen. Zowel de OR als de individuele werknemer spelen bij die instemming een rol. Er zijn verschillende manieren om hiermee om te gaan. Namelijk: de werknemers alleen informeren, de werknemers informeren met een negatieve optie of expliciet instemming van werknemers vragen. De juridische risico’s worden kleiner naarmate explicieter instemming wordt gevraagd. Belangrijk is om op te merken dat een akkoord van de OR de individuele werknemers niet automatisch bindt.
4. Datum prikken
Eerder werd al opgemerkt dat een overgang naar pensioenrichtleeftijd 68 niet betekent dat werknemers straks ook allemaal met 68 met pensioen gaan. Dit geldt niet alleen voor de jongere werknemers, maar ook voor de wat oudere. Sowieso gelden de wijzigingen alleen voor de toekomstige opbouw. De uiteindelijke pensioenleeftijd wordt een soort gewogen gemiddelde van de opgebouwde aanspraken bij de verschillende pensioenleeftijden. Meer dan ooit wordt de werkelijke datum waarop een werknemer met pensioen gaat afhankelijk van de persoonlijke situatie. Denk hierbij aan de al opgebouwde aanspraken, de persoonlijke AOW-leeftijd, de hoeveelheid pensioen waaraan hij of zij behoefte heeft (hoe belangrijk is de AOW in het totale inkomen, zijn er andere inkomstenbronnen), maar ook fysieke gesteldheid. Iedereen heeft dus zijn eigen verwachte “pensioenrichtleeftijd” en financial planning wordt steeds belangrijker.
5. Je geld of je leven
De afgelopen jaren zijn de kosten van pensioen sterk gestegen, vaak ten laste van de werkgever. Naast de lage rente is de toegenomen levensverwachting de belangrijkste oorzaak van de gestegen pensioenkosten geweest. Ook de verhoging van de pensioenrichtleeftijd naar 68 jaar vloeit voort uit die verbeterde levensverwachting. Waar de kostenstijging in de premie de afgelopen jaren geleidelijk ging – doordat er in de veronderstellingen al rekening werd gehouden met een langleventrend – komt de kostenbesparing door de overgang naar 68 jaar ineens. Het is goed om te beseffen dat dit twee kanten van dezelfde medaille zijn. Overigens betekent een overgang naar pensioenleeftijd 68 jaar weliswaar een kostenbesparing in de premies voor de pensioenopbouw, maar de risicodekkingen worden wel duurder. De gecombineerde besparing in de kosten is daardoor wellicht lager dan vooraf gedacht.
Bron: Willis Towers Watson