Zonder markt geen economische waarde

Na een traumatische gebeurtenis volgt de zoektocht naar de boosdoeners. Het lijkt voor de publieke opinie belangrijk dat de schuldigen snel gevonden worden. Gebeurt dat niet snel genoeg, dan moet suggestie de aandacht gevangen houden.

Dat wordt eenvoudiger als niet personen, maar systemen of organisaties opgezadeld kunnen worden met de blaam. Het feit dat organisaties zelf niet kunnen handelen, lijkt daarbij geen belemmering. Zo kunnen we nu getuige zijn van profeten die weer eens de ondergang van de vrije markt voorspellen. De geboorte van een nieuwe mythe.

Het laisser-faire-kapitalisme krijgt ervan langs. De tucht van de markt bevalt niet meer en wordt omgeruild voor de ontucht van de keynesiaanse politiek. Volkomen onberedeneerd.

Noch in de Verenigde Staten noch in Europa heerst kapitalisme. Dat zou immers betekenen dat er sprake is van een politiek economisch systeem dat werkt op basis van arbeidsverdeling en persoonlijke eigendom van de productiemiddelen, en waarin de macht van de staat beperkt is tot het beschermen van persoonlijke rechten tegen degenen die gebruik willen maken van geweld.

In een dergelijke economie is de rol van de overheid beperkt tot die van beschermer van persoonlijke belangen. Een dergelijke situatie is niet aanwezig. De officieel begrote overheidsuitgaven belopen in de Verenigde Staten meer dan 40 procent van het nationaal inkomen.

Ongeveer de helft van de door burgers geproduceerde goederen en diensten wordt door de overheid gevorderd. De persoonlijke vrijheid wordt door overheden op enorme schaal, door allerlei instanties, beperkt.

In een laisser-faire-economie zou dat allemaal niet bestaan. Aan het eind van 2007, latere cijfers zijn nog niet bekend, waren er in de Verenigde Staten meer dan 73.000 pagina’s overheidsreguleringen van kracht. Het moet niet moeilijk zijn om overtreders te vinden.

In feite is er geen sprake van kapitalisme. We spreken over een fictieve boosdoener. Het lijkt er veel meer op dat een overmatig aanwezige overheid een groot deel van de blaam op haar conto moet schrijven. Juist de financiële markten worden al sinds jaren gereglementeerd en juist daar is de ellende begonnen.

De centrale banken spelen hierbij een sleutelrol. De Federal Reserve werd in 1913 in het leven geroepen. Uit cijfers van het Amerikaanse bureau voor de statistiek blijkt dat de dollar inmiddels 98 procent aan koopkracht heeft ingeboet. Over een periode van 96 jaar is alles ongeveer 43,2 maal zo duur geworden.

Critici zullen wellicht opmerken dat ook de kwaliteit van vrijwel alle goederen is gestegen. Dat is waar, maar voor de besteding niet zo relevant. Als je besteedbaar inkomen niet voldoende is om kwalitatief superieur voedsel te kopen, krijg je gewoon honger.

Overigens bestaat er een goed dat gedurende die jaren, technisch gezien, niet is veranderd: goud. In 1913 kostte een ounce goud 20,67 dollar. Op dit moment (27 maart 2009) is de prijs ongeveer 925 dollar per ounce. Natuurlijk is dit slechts een illustratie en geen bewijs.

De centrale banken zijn de politiek ter wille geweest. De gedachte was dat economische onkwetsbaarheid kan ontstaan door aan knoppen draaiende overheidsdienaren. In een vrije economie vormen besparingen de bron voor investeringen.

In onze gereguleerde economie hebben de centrale banken een teveel aan krediet toegestaan. De daardoor ontstane bestedingen hebben geleid tot meer investeringen. Nu blijkt de vraag op een kunstmatig te hoog niveau te liggen. De beste politiek is er dan op gericht om zo snel mogelijk van de overtollige capaciteit af te komen.

In werkelijkheid wordt er gewerkt aan het opvoeren van de bestedingen door nog meer krediet te verlenen. De veroorzakers van het probleem zijn vastbesloten om meer problemen te creëren. Economische waarde ontstaat alleen uit vrijwillig genomen ruilbeslissingen.

Voor regulateurs en politici een angstaanjagende gedachte. Zij bekeren zich graag tot de keynesiaanse leer. In het voorwoord van de Duitse vertaling van zijn General Theory, verschenen in 1936, schrijft de meester dat zijn ideeën gemakkelijker zijn in te voeren binnen een totalitair regime dan binnen een land dat wordt gekenschetst door vrije concurrentie en een hoge mate van laisser faire. Dat is pas echt beangstigend.

Jan Vis is directeur bij Talanton Corporate Finance BV te Puttershoek en als adjunct-professor Business Valuation en Value Based Management verbonden aan de Rotterdam School of Management van de Erasmus Universiteit. Deze column geeft de persoonlijke mening van de auteur weer.