Risicofactor of arbeidsvoorwaarde?

Door IAS 19, de richtlijn voor pensioenverslaggeving, kan het pensioenbeleid volatiliteit in de winstcijfers tot gevolg hebben. Wat zijn aantrekkelijke oplossingen?

Verslaggeving over pensioenen is een van de onderwerpen waarin grote veranderingen hebben plaatsgevonden als gevolg van de invoering van IFRS. Standaard nummer 19, in de volksmond nog vaak IAS 19 genoemd, zorgde bij Nederlandse ondernemingen voor een totale omwenteling. Dit gold in het bijzonder voor ondernemingen met een eigen pensioenfonds.

Vóór de invoering konden ondernemingen volstaan met de vermelding van premieafdracht als onderdeel van de loonkosten in de resultatenrekening, af en toe aangevuld met een bijstorting in het pensioenfonds wanneer de financiële positie van het fonds ongunstig was.

“Tegenwoordig zijn de pensioenkosten in de resultatenrekening een afgeleide van een projectie van de verwachte toekomstige waarde van de pensioentoezeggingen en de waarde van de belegde premiegelden”, stelt Egbert Eeftink, deeltijdhoogleraar aan de VU-controllersopleiding en partner en accountant bij KPMG.

Aan het begin van het jaar moet een onderneming inschatten wat de aangroei van de verplichtingen en wat het rendement op beleggingen zal zijn. “Het saldo van deze twee is eigenlijk de kern van wat je in de resultatenrekening als pensioenkosten boekt”, geeft Eeftink aan.

Dit saldo wordt aan het eind van het jaar vergeleken met de werkelijke situatie, die bijvoorbeeld door een lagere rente of andere sterfteresultaten kan afwijken van de verwachting.

Eeftink: “Deze afwijking is het zogeheten actuariële resultaat. IAS 19 zegt echter dat dit resultaat geen directe correctie oplevert voor de pensioenlast in de resultatenrekening. IAS 19 ziet de afwijkingen als fluctuaties die elkaar over de jaren heen compenseren. Ze zorgen dan niet voor volatiliteit in de winstcijfers.”

Is het cumulatieve actuariële resultaat op een gegeven moment meer dan 10 procent van de pensioenverplichtingen (of van de waarde van de beleggingen indien deze hoger zijn), dan moet een onderneming dit meerdere amortiseren in de resultatenrekening over een reeks van jaren.

Deze 10-procentscorridor wordt bijvoorbeeld overschreden door een scherpe daling van de rente of door een ongunstige beleggingsportefeuille. Eeftink: “In zo’n situatie kan het hard gaan en zal het zeker invloed gaan hebben op het winstcijfer in toekomstige jaren.”

WAAIER AAN RISICO’S
De vraag is dan natuurlijk wat ondernemingen van dit volatiliteitsrisico vinden. Hebben ze bijvoorbeeld al een keer moeten ‘bijstorten’ in het pensioenfonds? Bij deze vraag is van belang hoe groot het pensioenfonds is en met wat voor regeling het fonds werkt. Met name dat laatste kan veel uitmaken.

Werkt een onderneming met een pensioentoezegging (uitkeringsovereenkomst, DB, defined benefit), dan moet men uitgaan van de totale verwachte pensioenverplichting en heeft men te maken met het actuariële resultaat en kans op volatiliteit in de winstcijfers. Is er sprake van een beschikbare premieregeling (premieovereenkomst, DC, defined contribution), dan zijn alleen de jaarlijkse premieafdrachten de pensioenkosten voor de onderneming.

Ton Doeleman, CFO van Corus Nederland, geeft aan dat de cijfers poten
“Ons pensioenfonds is relatief groot in vergelijking met de onderneming, vooral in Groot-Brittannië. We besteden daar intensief aandacht aan.” Corus werkt in Nederland met een DB-regeling, wat overigens niet wil zeggen dat het bedrijf volledig financieel verantwoordelijk is voor het pensioenfonds.

Volgens Doeleman zit er binnen DB een grote waaier aan welke risico’s er op de onderneming kunnen afkomen en welke niet. “Het hangt af van de afspraken die een onderneming maakt met het pensioenfonds. Corus is bijvoorbeeld niet verplicht om tekorten aan te zuiveren in absolute zin. Wel zou Corus in het geval van een tekort een hogere premie kunnen gaan afdragen.”

Roelof Hoving, directeur Tax & Pensions van Corporate Express, stelt dat zijn bedrijf geen negatieve gevolgen heeft ondervonden van de overgang naar IAS 19. “We zijn een relatief rijk pensioenfonds met een sterke dekkingsgraad. Sinds de invoering van IAS 19, maar ook daarvoor, hebben onze beleggingen goed gerendeerd, zodat de stijging van de verplichtingen lager was dan het rendement op de beleggingen.”

Hoving geeft aan dat het pensioenfonds van Corporate Express in Nederland in beginsel werkt met een DB-regeling. “De DB-regeling geldt in het kader van onze middelloonregeling. Voor werknemers die met hun salaris boven het middelloon uitkomen, wordt aanvullende premie gestort in een DC-regeling. Overigens werken we in de VS en in Australië met een volledige DC-regeling.”

Tot nog toe heeft Corporate Express nooit bedragen hoeven bij te storten in het pensioenfonds. Integendeel, er is sprake geweest van premiekortingen.

Ook Shell Nederland heeft nooit hoeven bijspringen in het eigen pensioenfonds in Nederland, vertelt Margot Scheltema, financieel directeur van Shell Nederland. Shell Nederland heeft een DB-regeling op basis van eindloon. Wereldwijd heeft Shell een zeer groot aantal pensioenfondsen met verschillende DB- en DC-regelingen.

Scheltema: “Shell werkte door onze notering aan de Amerikaanse effectenbeurs al lang met FAS 87 dat sterk op IAS 19 lijkt, dus voor Shell is er eigenlijk niet zoveel veranderd.

Toepassing van FAS 87 houdt in dat in de werkmaatschappijen, dus ook Shell Nederland, de premie ten laste van het resultaat komt en dat pas op Groepsniveau het geconsolideerde actuariële resultaat, op basis van complexe berekeningen, in de cijfers wordt vermeld.” Scheltema wijst erop dat de financiële positie van het Nederlandse pensioenfonds hierdoor geen directe invloed heeft op de resultatenrekening van Shell Nederland.

TERUGHOUDEND
Toch zijn er ook andere geluiden. Egbert Eeftink ervaart dat sommige klanten de pensioenpost door de invoering van IAS 19 een onbeheersbaar projectiel vinden.

“Daarbij is vooral de transparantie soms een doorn in het oog. Iedereen kan zien hoe duur het is en welke risico’s eraan kleven. Ondernemingen gaan daarom manieren verzinnen om de risico’s van volatiliteit in hun pensioenregeling te verminderen.”

Ook Henk Beets, directeur van het pensioenadviesbureau First Pensions te Rijswijk, hoort dergelijke geluiden uit de sector. “Wat je ziet is dat sommige ondernemingen overgaan tot aanpassen van de regeling, van DB naar collectief DC (een DC waar de premiebijdragen voor individuele werknemers collectief worden beheerd). Ook kijken ze naar de mate van indexatie, die in veel gevallen nu voorwaardelijk is gemaakt en afhankelijk is van de financiële positie van het fonds.”

Tot nog toe zijn maar relatief weinig ondernemingen overgestapt op een collectieve DC-regeling. “Het is ook een duidelijke verslechtering van de arbeidsvoorwaarden”, vindt Beets. “De CFO heeft wat dat betreft echt te maken met een spanning tussen enerzijds het financiële risico van het pensioenfonds voor de onderneming en anderzijds het bieden van een goed pensioen. Voor veel werknemers betekent dit een zeker en waardevast pensioen.”

De financieel bestuurders van Shell Nederland en Corporate Express herkennen de spanning die Beets beschrijft. Ze zijn echter terughoudend met een verandering van de pensioenregeling in een collectieve DC-regeling. Margot Scheltema stelt dat Shell Nederland op dit moment geen plannen heeft voor een collectieve DC.

“Natuurlijk kijken we van tijd tot tijd of de regeling aanpassing behoeft, maar met de wijziging van de pensioenleeftijd van 60 naar 65 jaar, twee jaar geleden, is de regeling vooralsnog robuust, duurzaam en zeer concurrerend. Op de arbeidsmarkt hebben we daar veel profijt van.”

Roelof Hoving geeft aan dat Corporate Express in de rol van werkgever wel eens nadenkt over de mogelijkheden van een collectieve DC. “Maar dat is op dit moment niet actueel, het is ver vooruitkijken. Wel hebben we, toen we de regeling aanpasten aan de afschaffing van de prepensioenwetgeving, besloten om het middelloonpensioen niet meer te indexeren.”

Dat betekent volgens Hoving dat in de toekomst de waarde van de pensioenuitkering op basis van DB voor de werknemer daalt. Deze daling wordt opgevangen door aanvullende regeling op basis van DC. Egbert Eeftink (KPMG) merkt dat ondernemingen hun arbeidsvoorwaarden niet zodanig willen versmallen dat werknemers ze niet aantrekkelijk vinden.

“Je moet de discussie in mijn ogen primair voeren op basis van economische en arbeidsvoorwaardelijke argumenten, en niet op basis van de boekhoudkundige effecten voor de verslaggeving. Het is ook vooral een kwestie van goed uitleggen.”

Ton Doeleman is genuanceerder over een collectief DC. “De regeling bij Corus Nederland is volgens de letter van IAS 19 een DB-regeling, maar in werkelijkheid zitten er ook elementen in van een collectief DC.” Het belang van een goede regeling als arbeidsvoorwaarde onderschrijft ook Doeleman.

“De uitkering is op basis van de eindloonregeling, we streven naar een combinatie van een betaalbare premie en een goed en zo zeker mogelijk pensioen. Het pensioenfonds heeft de ambitie om een volledige indexatie te realiseren. Als werkgever steunen wij die ambitie. Ook de werknemers zijn tevreden over de huidige situatie.”

Om de ambities te realiseren zijn in het beleggingsbeleid volgens Doeleman bij het pensioenfonds een aantal maatregelen genomen. Het renterisico en het inflatierisico in de beleggingsportefeuille zijn geëlimineerd. Daarnaast is er alleen sprake van indexatie als het pensioenfonds over voldoende middelen beschikt en kan de premie tot maximaal 120 procent van de actuariële premie opgehoogd worden.

Dit leidt volgens Doeleman tot een sterke verbetering van het risicoprofiel van het pensioenfonds en voor Corus tot een kleinere schommeling in de resultatenrekening van de onderneming.

Henk Beets (First Pensions) is positief over de benadering van Corus. “Onze aanpak gaat van een vergelijkbaar standpunt uit, waarbij ik aanteken dat dit zeker niet alleen voor een DC-omgeving geldt. Wat je in feite doet is het pensioenfonds besturen als een onderneming met een zeker en waardevast pensioen als eindproduct.”

Kern daarbij is volgens Beets dat het beleggingsbeleid niet wordt ingericht op basis van traditionele ALM-studies, maar dat de beleggingen worden afgestemd op enerzijds de opgebouwde pensioenverplichtingen en anderzijds de concrete verdiendoelstelling van het pensioenfonds.

Beets: “Een pensioenfonds neemt immers geen beleggingsrisico om de pensioentoezegging na te komen, maar om de prijs te verlagen van de, vaak kostbare, pensioenregeling.”

BEPERKTE INVLOED
Beets wijst erop dat het pensioenproduct pas ver weg in de toekomst aan de deelnemers wordt geleverd. “Met een beleggingsportefeuille kun je de risico’s van de marktrente en de -inflatie van de pensioentoezeggingen wegnemen, de matchingportefeuille. Hiermee reduceer je fors het risiconiveau van het pensioenfonds. Het risico dat je daarmee vrijmaakt, kun je vervolgens doelgericht inzetten via risicovolle beleggingen, de returnportefeuille, waarmee een gewenste beleggingswinst wordt nagestreefd.”

Deze benadering van het pensioenfonds als onderneming maakt volgens Beets inzichtelijk wat de werkelijke kosten van de pensioentoezeggingen zijn en hoeveel er verdiend moet worden met de risicovolle beleggingen om zowel het gewenste premieniveau als de beoogde waardevastheid te realiseren. Pensioen is volgens hem daarmee een financieringsvraagstuk en geen beleggingsvraagstuk meer.

Tot slot, hebben financieel bestuurders van ondernemingen eigenlijk wel invloed op het beleid van het ondernemingspensioenfonds? Zonder invloed zijn de mogelijkheden voor oplossingen immers beperkt. De regelgeving gaat ervan uit dat onderneming en pensioenfonds separaat opereren en elk een eigen verantwoordelijkheid hebben.

Margot Scheltema geeft aan dat het Shell Pensioenfonds op arm’s length opereert van de onderneming. “Zelf heb ik geen zitting in het bestuur van het pensioenfonds, maar de directievoorzitter van Shell Nederland is een van de vier werkgeversvertegenwoordigers in het bestuur. Ten aanzien van de pensioenregeling hebben we als onderneming wel invloed, maar bij het beleggingsbeleid is die invloed beperkt.”

Scheltema legt uit dat het bestuur van het pensioenfonds het strategisch beleggingsbeleid vaststelt, maar dat Shell Asset Management Company (SAMCo), een Nederlandse Shell-dochter waarin het bedrijf zo’n 45 miljard euro van zijn wereldwijde assetmanagement geconcentreerd heeft, het beleggingsbeleid uitvoert. De CFO van de Shell Groep, Peter Voser, is president-commissaris van SAMCo.

Bij Corporate Express is de CFO (Floris Waller) de voorzitter van het bestuur van het pensioenfonds en Roelof Hoving de plaatsvervangend voorzitter. Hoving: “Je zit daar in principe in een andere rol dan financieel bestuurder. Ik ben ervan overtuigd dat we de verantwoordelijkheden goed gescheiden houden.”

Hoving heeft verder namens de werkgever zitting in de beleggingscommissie van het pensioenfonds. “Vanuit die rol kan ik zeggen dat het beleggingsbeleid niet is aangepast als gevolg van IAS 19. Wel hebben we op basis van eigen ALM-studies de looptijd van de beleggingen iets meer in overeenstemming gebracht met de pensioenverplichtingen.”

Ton Doeleman zit in de raad van beheer van het pensioenfonds en is voorzitter van de beleggingscommissie. “Het is een onafhankelijke positie”, vindt de Corus-CFO. “Je zit daar om de belangen van het pensioenfonds te behartigen. Bij Corus lopen de belangen van de deelnemers van het pensioenfonds en van de onderneming echter parallel. Beide zijn gebaat bij het reduceren van onnodige risico’s, wat tot uiting komt in het beleid van het pensioenfonds. En dit zie je weer terug in de beleggingsstrategie.”

Gerelateerde artikelen