Money Matters: Machteloos geld

fallback
Het wereldkampioenschap voetbal gaat dit jaar vergezeld van een groot aantal publicaties over financieel management en voetbal. Maar wat de overeenkomsten tussen de twee ook zijn, de verschillen zijn veel groter. Het lukt het geld daarom maar niet het voetbal in z'n greep te krijgen.

Een voetbalteam managen en een investeringsbeslissing nemen? Da’s eigenlijk hetzelfde. Enne… heeft het Nederlands elftal niet bijzonder veel weg van een cyclisch aandeel, terwijl Brazilië en Duitsland eerder waardeaandelen zijn?! Ondanks het besluit van Van Basten om veel ‘ondergewaardeerde’ spelers in zijn selectie op te nemen, zoals den succesvolle fondsbeheerder aandelen van ondergewaardeerde bedrijven in zijn portefeuille opneemt – en was het dus niet een briljante zet om Klaas-Jan Huntelaar uit het Nederlands elftal te weren?!

Wie de financiële pers ook maar enigszins volgt, zal het zijn opgevallen dat het met het naderen van het WK erg populair is geworden dit soort parallellen tussen voetbal en financieel management te trekken. Terwijl het frappante natuurlijk juist is dat er in het voetbal zulke andere wetten gelden dan in het bedrijfsleven. Wat vooral opvalt is dat in het voetbal geld minder belangrijk is dan in de ‘gewone’ wereld waarin wij financials verkeren – de wereld waarin veel, zo niet alles om geld draait.

Is dat in het voetbal dan anders? Jazeker, ondanks de toegenomen commercialisering, ondanks de gestegen spelerssalarissen, de hoge transferbedragen en de dure skyboxen. Geld is veel minder belangrijk dan je op het eerste gezicht zou denken. Tussen geld en prestaties is nauwelijks een verband, veel minder in elk geval dan in het bedrijfsleven. Daar geldt grosso modo: rijke bedrijven excelleren. Want met geld maak je geld: door het te investeren in mensen en middelen, die dan weer geld opleveren.

In de voetballerij is dat helemaal niet zo. Het rijkste land is zondermeer de Verenigde Staten. Het rijkste, want het heeft de meeste human resources (een ‘pool’ van tientallen miljoenen potentiële voetballers). Het rijkste ook, want wat hebben die Amerikanen veel geld. Maar wat bakken diezelfde Amerikanen ervan op dit WK? Bitter weinig, zoals ze op elk WK er bitter weinig van bakken. Terwijl er wat geld tegenaan is gesmeten in het verleden. Investeringen in de ‘infrastructuur’ (voetbalstadions), financiële prikkels gericht op individuele spelers en trainers (Cruijff, die in een verloren jaar de oversteek naar Amerika waagde), bonussen voor teams – het kan niet op in de VS, maar op de onvruchtbare Amerikaanse bodem wil de bloem die voetbal heet maar niet tot bloei komen.

Geld is, zo blijkt keer op keer, niet sterk genoeg om tradities en cultuur te maken en breken. Hoe komt het dat landen als Duitsland en Brazilië (elk op hun eigen manier) zo goed in voetbal zijn? Omdat ze altijd al zo goed geweest zijn. Dat lijkt misschien een flauw antwoord, maar zit er niet een kern van waarheid is? Omdat een land goed in voetbal is, is er een voedingsbodem voor nieuw talent. Jongens gaan op jonge leeftijd op voetbal, hun ouders gaan kijken, ze worden professioneel begeleid, ze worden alom bewonderd – zo is het altijd gegaan, en daarom kan het zo blijven gaan. De voorsprong op landen zonder voetbalcultuur is gigantisch.

En dus zullen die landen ook nooit een voetbalcultuur ontwikkelen, en zullen ze ook nooit ver komen tijdens internationale kampioenschappen, geld of geen geld.

De kaarten zijn al geschud: Brazilië speelt het beste voetbal en Duitsland wint de cup.