Interviewn met (voormalig CFO) Cees Bergman van Fornix : Wel de kerk rondgelopen, maar niet getrouwd’

fallback
Fornix BioSciences, vooral bekend van het succesvolle antiallergiemiddel Oralgen, staat in de startblokken om het als internationale speler te gaan maken. Door het wachten op een definitieve registratie van het product Oralgen bleef het startschot voor een internationale concurrentieslag tot nu toe echter uit. Allerlei moverende oorzaken liggen hier volgens CEO en voormalig CFO Cees Bergman aan ten grondslag. Als het aan hem ligt is dat in 2006 voorbij. Definitieve registratie of niet, Fornix BioSciences 'goes Europe'!

Fornix BioSciences is ontstaan uit de fusie tussen het beursgenoteerde maar verlieslijdende Artu Biologicals en het niet-beursgenoteerde maar winstgevende Fisher Farma. Artu, dat zich bezighield met de productie en verkoop van geneesmiddelen tegen allergie, en Fisher Farma, dat zich toelegde op de inkoop van goedkope geneesmiddelen elders in Europa om ze hier met winst te verkopen oftewel parallelhandel, vonden elkaar in 1999.

Voor de ene partij betekende het een beursnotering waardoor anoniem risicodragend kapitaal verkregen kon worden, voor de andere partij een fusie met een goed bedrijf met financiële slagkracht en waarschijnlijk eindelijk de gewenste sprong vooruit. En die sprong vooruit kwam. Van een winst van 1,8 miljoen euro in het fusiejaar groeide het bedrijf naar een nettowinst van 6,7 miljoen euro in 2004. Over 2005 verwacht Fornix tenminste 8 miljoen euro winst.

“Als je succes hebt behaald en dat vertaalt zich in winst en omzet, is dat de grootste bevrediging die je kunt krijgen”, is de uitspraak van de CEO en voormalig CFO van Fornix, Cees Bergman. Een man bij wie elke haar op zijn lichaam uitpuilt van ambitie. Dat was vroeger zo en dat is nu nog steeds zo.

Wilde hij vroeger, vanaf de eerste dag dat hij de arbeidsmarkt op stapte, al de baas worden, nu als CEO wil hij met zijn bedrijf topdrie speler van Europa worden. Vanaf zijn intrede op de arbeidsmarkt heeft hij er zeventien jaar over gedaan om zijn grootste wens te vervullen, namelijk CEO te worden van een bedrijf. De Europese ambitie die hij nu koestert, hoopt hij veel sneller te realiseren.

Cees Bergman begon op zijn achttiende jaar na een mts-opleiding tot scheepswerktuigkundige bij KLM. Voor de eigengereide en ambitieuze Bergman, die zich daar een nummer voelde, was het snel duidelijk dat hij daar niet gelukkig zou worden. Na een maand stond hij bij Fokker op de stoep. Hij ambieerde niet meer de werkplaats, maar wilde op kantoor werken. Daar kon je hogerop, vond Bergman: “Ik kwam op de afdeling Technische Publicaties (TP).

Per serienummer maakte ik van Fokker-vliegtuigen handboeken waarin de toestellen, geheel uit elkaar getrokken, schroefje voor schroefje in kaart werden gebracht. Een jaar heb ik daar gezeten, maar ik was heel ambitieus. Vaak werd me voorgehouden het toch rustig aan te doen omdat ik nog zo jong was.

Maar ik wilde verder. Ik heb gedacht aan hts, maar dat was geen optie. Ik zag aan de mensen om me heen dat 90 procent de avond-hts niet zou halen. Mijn zwager adviseerde iets geheel anders te gaan doen, namelijk een praktijkdiploma boekhouden te halen. Boekhouders en financieel managers werden overal gevraagd.”

Het bleek een gouden advies. Bergman bleef werken bij Fokker en haalde zijn diploma fluitend, terwijl hij nooit iets met boekhouden had gehad. MBA, moderne bedrijfsadministratie, SPD1 en SPD2 volgden, allemaal in de avonduren. In die tijd van avondstudie kwam hij via via terecht op de afdeling Controlling, Marketing & Sales van Fokker.

Tweeëntwintig jaar oud kreeg hij als praatjesmaker en jong ventje, naar eigen zeggen, een kans als groepsleider. Hij vloog een paar maal per jaar naar Amerika voor de administratieve afwikkeling van de Amerikaanse business en bouwde deze administratie op zijn eigen manier van de grond af aan op.

Geen academicus!
Bergman: “De Amerikaanse poot werd zo groot dat er een interne financiële man werd aangetrokken. Ik begeleidde dat, maar was daarna een krentje in de pap kwijt. Ik kreeg een tijdje een nieuwe uitdaging als hoofd van Betalingsverkeer, maar na verloop van tijd wilde ik verder. Ik ben met PZ van Fokker gaan praten over de functie van controller. Ik kreeg te horen dat dit niet kon, ik had immers geen academische graad.

Ik heb duidelijk laten merken dat ik dat de grootste nonsens vond die er bestond. En dat vind ik nog steeds. Als je het werk beheerst, als je het goed doet, wat maakt een academische graad dan uit? Ik vind nog steeds dat je beter geen academicus op dat soort praktijkfuncties kunt hebben. Je kunt daar beter iemand voor nemen die door de wol geverfd is en het klappen van de zweep kent dan een persoon die vanuit een ivoren toren werkt, met heel veel theoretische bagage maar zonder affiniteit met de werkvloer.

Mijn teleurstelling was groot en voelbaar. Fokker wilde me daarom wel een kans geven, maar dan moest ik heel veel geduld hebben. Dat had ik niet. Ik heb toen aangegeven dat ik, als ik mijn SPD2 had afgerond, verder zou gaan kijken en dat heb ik ook gedaan. Ik heb me bij twee headhunters ingeschreven. En toen ging het snel. Het werd bijna Citibank als trainee. Ik realiseerde me echter dat ook daar het traject naar leidinggeven heel lang zou zijn. Het werd uiteindelijk dus Artu Biologicals, waar ik in 1988 op mijn achtentwintigste als financieel manager aantrad.”

Artu Biologicals ging in 1986, twee jaar na de oprichting, naar de beurs. Weer twee jaar later kwam Bergman binnen in een bedrijf dat tonnen per jaar verlies draaide. Meteen dat jaar werd de grootste afboeking uit de korte geschiedenis van het bedrijf gedaan: 700.000 gulden werd er toen afgeboekt op een omzet van anderhalf miljoen gulden. Bergman noemt het eigenlijk gekkenwerk – saneringen, ontslagen en alles zelf doen was in die tijd het motto. Er werd in één keer schoon schip gemaakt. Dat hield wel in dat er geen dubbeltje meer was om uit te geven. In 1990 wordt Bergman financieel directeur en later voegt Folkert Roossien zich bij het bestuur als wetenschappelijk directeur.

In 1992 keren de zaken ten goede. Een belangrijke licentie wordt verkregen voor enkele antiallergieproducten en Artu kan in één keer omzet en winst verdubbelen. In 1995 neemt Artu Biologicals CEO Henk te Pas afscheid en Bergman vormt vanaf dat moment met Roossien het tweekoppige bestuur. De omzet stijgt in de jaren daarna van anderhalf miljoen naar tien miljoen gulden, maar de financiële slagkracht om te groeien blijft ontbreken.

Meer CEO dan CFO
Nu, tien jaar later, is er veel veranderd. Het beursgenoteerde Artu heet nu Fornix BioSciences en is ontsproten uit de fusie tussen Fisher en Artu. De broers Tjerk en Pieter Visser hebben jarenlang samen met Roossien en Bergman het bestuur gevormd, maar zijn inmiddels teruggetreden.

Na de fusie trad Bergman wederom aan als CFO. Bij het afscheid van de beide broers Visser medio 2003 werd hem gevraagd de nieuwe CEO van Fornix te worden. De tweede maal dat Bergman van CFO naar CEO promoveerde. De vraag is dan ook waar nu zijn hart ligt. Is hij in wezen een CFO of voelt hij zich meer senang in zijn CEO-rol?

Bergman hoeft hier geen seconde over na te denken. Bergman: “CEO, ik wilde en wil nog steeds eigenlijk altijd graag de baas zijn. Maar dat neemt niet weg dat ik het absoluut logisch vond toen ik bij Fornix vanwege mijn financiële achtergrond weer CFO werd, en dat ook graag deed. Ook de functie van CFO ligt me goed, maar ik ben gewoon geen accountant. Nu hoeft een CFO ook geen accountant te zijn, maar ik geef het aan voor de beeldvorming.

Als je in mijn hart kijkt, ben ik meer een CEO omdat ik naast het financiële veel meer aspecten interessant vind. Strategie, commercie, van alles. Ik ben gewoon veel te breed georiënteerd om me enkel cijfermatig met een bedrijf bezig te houden.”

In het boekje Lelystadse topondernemers van Wilma Kruger-Reudink, uitgegeven in 2003, zegt Bergman: “Als je de film terugdraait, is het wel grappig dat ik met Roossien de directie vormde van het armetierige Artu dat maar niet over die drempel kon komen, en dat we nu, vijf jaar later, weer samen de directie vormen, maar nu van Fornix, dat in alle opzichten heel succesvol is.”

Succesvol is het bedrijf zeker te noemen. Een goede omzet en winstgroei zowel autonoom als door overnames, een goed trackrecord op de overnamemarkt en een toekomstperspectief dat bijkans uit elkaar barst van de verwachtingen. Het Fornix dat ooit begon met twee divisies, Allergie en Handel, is uitgegroeid tot een bedrijf met vier divisies.

Het niewe Fornix
Of deze status van bedrijf met vier divisies – Allergiedivisie (Artu Biologicals), Handelsdivisie (Fisher Farma), Theranostics (in 2002 opgericht en gericht op diagnostische producten en systemen) en Research- en Developmentdivisie – op dit moment nog een lang leven beschoren is, is de vraag. Er wordt flink geschoven binnen Fornix en in de nabije toekomst is te verwachten dat deze indeling er anders uit gaat zien. Uit de divisie Research en Development komt volgens Bergman te weinig rendement.

Van de drie projecten die liepen zijn er inmiddels twee stopgezet. De activiteit die er nu in zit, past in principe prima in de divisie Allergie. Naar verwachting zal het aantal divisies dus waarschijnlijk binnen afzienbare tijd worden teruggebracht naar drie. De Handelsdivisie blijft dan zorgen voor een goede cashflow; Theranostics, dat met ingang van 2006 zal worden uitgebreid met de overname van de distributeur van medische hulpmiddelen Laprolan, moet zorgen voor de nodige diversiteit, en de Allergiedivisie moet met het antiallergiemiddel Oralgen als vlaggenschip Europa gaan veroveren.

Het staat Bergman allemaal duidelijk voor ogen. In de toekomst zal Fornix naar alle waarschijnlijkheid bestaan uit Allergie, (parallel) Handel en medische hulpmiddelen (Theranostics), maar alle verschuivingen en herindelingen moeten allemaal nog gecommuniceerd worden, zodat hij er ten tijde van het interview nog weinig over kan zeggen. Eén ding is wel helder en daar wil hij zich wel heel duidelijk over uitspreken: “Fornix gaat met Oralgen, het druppelgeneesmiddel tegen allergieën zoals hooikoorts, hoe dan ook volgend jaar Europa in.”

Fornix kwam al lang geleden met dit product op de markt. Het was uniek. Allergiepatiënten kenden eigenlijk alleen de injecties. Het is niet zo gek dat het geneesmiddel, dat via druppeltjes onder de tong wordt ingenomen, de patiënten meer aanspreekt dan een injectie. Het heeft wel bloed, zweet en tranen gekost om de medische sector voor het product te winnen.

Begin jaren negentig geloofde geen arts in druppeltjes onder de tong en was men absoluut niet overtuigd van de effectiviteit van het middel. Maar er is veel veranderd. De laatste vier tot vijf jaar is er consensus dat de effectiviteit van druppels onder de tong gelijkwaardig is aan die van injecties.

Deze gelijkwaardigheid geeft Fornix een voordeel, omdat er ten aanzien van de veiligheid rond een injectie veel voorzorgen moeten worden getroffen: veiligheidsvoorschriften voor injecteren, een halfuur na de injectie onder controle blijven, beschikbaarheid van een rescuekit voor het geval de patiënt een te heftige reactie krijgt. Door dit alles, gecombineerd met de sterke marketingstrategie van Fornix, is het niet meer dan logisch dat het geneesmiddel Oralgen de afgelopen jaren een hit geworden is in Nederland.

Officiële registratie
Beleggers en analisten zitten dan ook op het puntje van hun stoel omdat zij de mogelijkheden van Oralgen en afgeleide producten in het buitenland zien. Maar tot nu toe bleef de stap naar bijvoorbeeld Duitsland uit. Voor de markt teleurstellend, maar vanuit Fornix wel verklaarbaar.

Al vanaf 1993 heeft Fornix een voorlopige registratie voor Oralgen, maar deze procedure is nog lopend omdat Fornix zijn klinische onderzoeksprogramma om de effectiviteit te onderbouwen nog niet heeft afgerond. De verwachting van Fornix was dat afronding van dit programma in 2005 zou kunnen plaatsvinden en het bedrijf stelde de sprong naar Europa daarop af. Een officiële registratie zou in het buitenland enorm helpen bij de penetratie van die markten en het was de moeite waard om hierop te wachten.

Het verhaal waarom Fornix nog steeds de officiële registratie niet heeft, is ingewikkeld. Bergman: “Het komt erop neer dat wij in 1993 als enig druppelproduct voor allergieën een voorlopige registratie kregen. Voor die tijd waren deze producten niet registratieplichtig. In 1993 kwam er vanuit de EU echter een nieuwe richtlijn om deze producten in de toekomst als standaardgeneesmiddelen wel te laten registreren.

Nederland implementeerde deze regeling vrijwel direct met een overgangsregeling. Alle aanbieders op de markt op dat moment kregen de gelegenheid om hun producten voor deze overgangsregeling aan te melden, waarna ze een voorlopige registratie kregen en gewoon op de markt konden blijven. Wij waren naast alle injectiepreparaten het enige druppelgeneesmiddel dat zich aanmeldde. Alle andere druppel- en tabletgeneesmiddelen die zich na 1993 zouden aanmeldden, moesten het hele lange registratietraject van een normaal nieuw geneesmiddel doorlopen. Wij hadden dus een enorme voorsprong.”

Interessant is verder nog dat er naast de standaardgeneesmiddelen een categorie producten bestaat die buiten de verplichting tot registratie valt. Dit zijn de producten die op recept van de behandelend arts voor individuele patiënten worden bereid. Deze zogeheten ‘named-patient preparations’ zullen in de toekomst ook van registratie uitgezonderd blijven.

In 1993 werd dus een voorlopige registratie voor de belangrijkste geneesmiddelen van Fornix verkregen. De producten werden veilig bevonden en ook farmaceutisch waren ze goed onderbouwd. Voor een definitieve registratie moest Fornix alleen in de komende jaren nog aantonen dat het druppelmiddel ook echt effectief en dus beter dan een placebo was. Bergman: “Een eerste onderzoek hebben we in 1995 en 1996 gedaan en in 1997, 1998 hebben we de resultaten ingeleverd. Het was een studie met zestig patiënten die Oralgen Graspollen gebruikten.

Daar kwam een effectiviteit uit met een P-waarde van 0,07. De P-waarde toont je significantie aan en de effectiviteit is significant als die waarde 0,05 of lager is. Het is een technisch verhaal, maar we zaten dus fractioneel te hoog. Dit kan aan de patiënten in de test liggen of aan externe invloeden. In ieder geval konden we op grond van deze resultaten niet de definitieve registratie krijgen. Na de nodige discussies en zelfs juridische procedures werden we in de gelegenheid gesteld om aanvullende klinische onderzoeken te doen om de significantie van Oralgen alsnog aan te tonen.”

STARDROP negatief
In 1999 begint Fornix met een omvangrijke nieuwe studie onder de naam STARDROP. Die verloopt echter niet van een leien dakje. Terwijl de effectiviteit van Oralgen en gelijksoortige producten in de markt al via heel veel onderzoek bewezen is en als een paal boven water staat, zien de eerste testresultaten van STARDROP er niet goed uit. Bergman: “De eerste analyses geven aan dat we met deze studie het overtuigende bewijs van significantie wederom niet kunnen leveren.

Erg frustrerend, omdat het markttechnisch al lang bewezen is. Waarom ons product dan geen effectiviteit aantoont in onze studie, kan heel veel redenen hebben. Ten eerste is de studie bij kinderen uitgevoerd. Deze doelgroep komt bij uitstek in aanmerking voor immunotherapie, omdat daarmee astma en het ontstaan van nieuwe allergieën op latere leeftijd kan worden voorkomen.

Vanwege de angst voor injecties is de behandeling met het druppelgeneesmiddel geschikt voor kinderen. In de afgelopen jaren is gebleken dat bij kinderen op een of andere manier de effectiviteit van druppels onder de tong niet vast te stellen is, dit in tegenstelling tot volwassenen. Kinderen blijken anders te reageren. Achteraf kun je dus zeggen dat het een ongelukkige keuze is geweest om in deze studie, waar we al minstens drie jaar mee bezig zijn, van kinderen uit te gaan.

Maar dat wisten we aan het begin van STARDROP niet en terugdraaien kunnen we het niet. Het tweede punt is dat we hebben onderzocht in Nederland, nabij Rotterdam en omgeving. We hebben gemeten in de jaren 2002, 2003 en 2004, en nu blijkt dat met name het seizoen 2004 _ als het om graspollen gaat _ een abominabel seizoen is geweest. Goed voor de patiënt, maar slecht voor ons. We beraden ons dus nu en zullen naar verwachting aanvullend klinisch onderzoek gaan uitvoeren. Maar dan bij volwassenen en in een land waar altijd veel grassen bloeien. Denk bijvoorbeeld aan Spanje of Italië.”

Toch uitrol Europa
De verwachte definitieve registratie in 2005-2006 kan dus op grond van het voorgaande vertraging oplopen, maar volgens Bergman verandert er voor Fornix niets: “We hadden het allemaal graag willen afronden. Waarom? Omdat we dan die definitieve registratie zouden kunnen gebruiken om ook in andere Europese landen te registreren, ook al is dat niet echt verplicht.

Dat zou een competitief voordeel betekenen, omdat we dan de enige in bijvoorbeeld Duitsland zouden kunnen zijn met een geregistreerd product. Maar goed, dat idee heeft op z’n minst vertraging opgelopen. Een registratie zal nu waarschijnlijk pas in 2007 of 2008 mogelijk worden. Daar gaan we niet op zitten wachten. Ik heb nu gezegd dat we in 2006 actief moeten worden in het buitenland.”

Fornix is in Nederland verreweg de grootste speler op de allergiemarkt dankzij een ijzersterke marketingstrategie. Door het succes in Nederland wordt er bij Fornix ook veel verwacht van de uitrol van een Europese strategie. De ambities van Bergman zijn ook niet zuinig te noemen. Hij wil naar een topdriepositie in Europa. De focus ligt daarbij in eerste instantie geheel op Duitsland. Want dat is volgens Bergman een attractieve markt voor wat betreft de antiallergiegeneesmiddelen. Alle belangrijke spelers zijn op deze markt actief.

De markt wacht dus al een tijd vol spanning op een overname in Duitsland, omdat dat de snelste manier lijkt te zijn om de Duitse markt te penetreren. Het wekte dan ook enige verbazing toen Fornix een overname van circa 15 miljoen euro binnen de Theranosticsdivisie bekendmaakte in plaats van binnen de Allergiedivisie. Had dat geld niet beter besteed kunnen worden aan de Europese uitrol? was de vraag.

Bergman: “Het een staat het ander niet in de weg. Het is onze prioriteit om in de allergiesector een overname te doen, maar op dit moment lukt dat nog niet. De overname van Laprolan betekent een versterking en misschien wel omlijning van de Theranosticsdivisie. Dat betekent meer diversiteit in het bedrijf en minder afhankelijkheid van Oralgen, ook al is dat onze prioriteit nummer één. We hebben een goede kaspositie die erg toereikend is, en als we dé overname tegenkomen voor Allergie, hebben we ook nog altijd de mogelijkheid om te emitteren.”

2006? In 2005 is een overname voor de Allergiedivisie nog niet gelukt. De vraag is dan: Waarom zou dat in 2006 wel lukken? Bergman geeft geen garantie dat het in 2006 inderdaad lukt. “We hebben steeds gezegd dat we willen overnemen in de twee belangrijkste divisies. Een is nu gelukt en brengt meer diversiteit in de omzet. Nu blijven we doorzoeken naar een overname in de allergie.

Maar ik zeg altijd: ‘It takes two to tango’, en er zijn maar weinig targets die we met onszelf kunnen identificeren. Als die nu net niet willen of een belachelijk hoge overnameprijs vragen, gaat het niet door. Er zijn maar tussen de tien en twintig potentiële overnamekandidaten voor ons. Het is een kleine wereld.

Tot nu toe zijn we nog niet tot een verloving gekomen, maar er zijn wel bedrijven waar we een rondje mee rond de kerk hebben gelopen – zonder te zoenen welteverstaan. Dat deze bedrijven nu nog niet klaar zijn voor een overname, wil niet zeggen dat ze dat over twee jaar ook niet zijn.”

Als een overname niet lukt, laat Fornix het er niet bij zitten. Een andere methode is volgens Bergman alvast een distributeur of agent zoeken. Of gewoon in zee gaan met een bedrijf dat al in dezelfde sfeer actief is, bijvoorbeeld in de vorm van een joint venture. Een andere mogelijkheid is een eigen onderneming beginnen en dan een eigen netwerk opbouwen. Gewoon een kantoor starten en desnoods regionaal beginnen.

De laatste mogelijkheden behelzen een veel langduriger proces, dus een overname heeft bij Fornix de voorkeur. Maar het geeft aan dat Bergman van mening is dat er veel wegen naar Rome leiden en dat Fornix hoe dan ook, registratie van Oralgen of niet en overname ja dan nee, in 2006 zal beginnen aan zijn Europese avontuur in Duitsland.

Geert-Jan Hoppers, analist SNS Securities:
‘Expansie Fornix bedreigd’

Fornix BioSciences heeft de laatste jaren een enorme groei doorgemaakt in zijn activiteiten met betrekking tot allergie. Door een ongebruikelijke, maar zeer succesvolle marketingstrategie is de onderneming de belangrijkste speler op het terrein van immunotherapie in Nederland geworden. Een uitrol naar het buitenland, waar de onderneming al beperkt aanwezig is, zal niet lang meer op zich laten wachten.

Een eventuele permanente registratie voor het belangrijkste product Oralgen zou daarbij zeer welkom zijn. Waar wij eerst de kans op een permanente registratie op korte termijn 50 procent schatten, zijn we nu, na enkele negatieve uitspraken omtrent een belangrijk onderzoek, voorzichtiger geworden. Concurrenten zijn al ver met de aanvraag voor de registratie van een immunotherapie in tabletvorm (mogelijk nog patiëntvriendelijker dan Oralgen). Dit kan de expansiestrategie in de komende jaren gaan belemmeren.

Met de recent aangekondigde overname van Laprolan wil het management de onderneming minder afhankelijk maken van de Allergiedivisie. Hoewel Laprolan waarde toevoegt aan de onderneming, hadden wij toch liever iets over acquisities in de Allergiedivisie gehoord. Met een forse winstgroei voor de komende twee, drie jaar in het verschiet, maar met een naar onze mening iets risicovoller vooruitzicht op de lange termijn, komen we op dit moment niet verder dan een Add (toevoegen) advies.

Gerelateerde artikelen