Waar wil de politiek met de boekhouders heen?

fallback
Het kan bijna geen toeval zijn. Kort na elkaar grijpen de Amerikaanse en Europese overheden in bij accountingstandaarden die door de technische deskundigen reeds waren aanvaard. Het gaat om twee verschillende, maar zeer gevoelige onderwerpen, namelijk share based payments (onder meer personeelsopties) en financiële instrumenten. Waarom heeft de politiek ingegrepen en is dit goed of slecht? En wat betekent dit voor de invoering van IFRS in Europa?

Door Leo van der Tas

We beginnen in Amerika. Daar lijkt zich voor de tweede keer in korte tijd een ingrijpen van de Senaat op hetzelfde onderwerp te voltrekken. In 1993 wilde de Amerikaanse accountingstandaardraad, de FASB, een nieuwe standaard goedkeuren die voor het eerst verplichtte tot het opnemen van personeelslasten voor de toekenning van ‘share based payments’, oftewel optie- en aandelenregelingen voor personeel.

De gedachte daarbij was dat er bij het toekennen van aandelen of opties aan het personeel weliswaar geen geld de deur uitgaat, maar feitelijk ten koste van de zittende aandeelhouders een beloning voor personeel wordt toegekend tegenover arbeidsprestaties. Er is dus in feite geen verschil met andere personeelsbeloningen, hetgeen in de winst- en verliesrekening tot uitdrukking zou moeten komen door middel van een personeelslast gebaseerd op de reële waarde van de toegekende beloning.

Daarop ontstond een dermate grote lobby, met name vanuit ‘Silicon Valley’, waar personeel rijkelijk met dit middel werd beloond, dat de Senaat uiteindelijk ingreep en de FASB verplichtte het voorstel aan te passen. Wat in 1995 resulteerde was FAS 123, die weliswaar een aanbeveling bevatte om de reële waarde van de toegekende personeelsbeloningen in aandelen en opties via de winst- en verliesrekening te verantwoorden, maar daartoe niet verplichtte.

Amerikaanse ondernemingen mochten ook de bestaande standaard (APB 25) blijven toepassen, die toestond om niets in de winst- en verliesrekening te verantwoorden. Wel werden uitgebreide additionele toelichtingseisen opgenomen.

De FASB schreef in de Basis for Conclusions bij deze standaard: “The debate on accounting for stock-based compensation unfortunately became so divisive … the nature of the debate threatened the future of accounting standards setting in the private sector.” Dat aan deze politieke druk vanuit Senaat en het bedrijfsleven is toegegeven, noemt Arthur Levitt, destijds voorzitter van de beurswaakhond SEC, in zijn memoires de gebeurtenis onder zijn voorzitterschap waar hij de meeste spijt van heeft.

In de praktijk was er slechts een handjevol ondernemingen dat de reële waarde van toegekende aandelen- en optieregelingen ten laste van de winst- en verliesrekening bracht. Toen de IASB in 2003 voorstelde een nieuwe standaard voor ‘share based payments’ te introduceren waarbij de reële waarde van toegekende aandelen- en optieregelingen ten laste van de winst- en verliesrekening wordt gebracht, zag de FASB de mogelijkheid om zijn blazoen te zuiveren en het oorspronkelijke voorstel er ook in Amerika doorheen te krijgen.

Nu met als additioneel argument dat de internationale ontwikkelingen deze kant op gaan. Bovendien was na de accountingschandalen een groot aantal Amerikaanse bedrijven er alsnog toe overgegaan om FAS 123 toe te passen.

Begin 2004 keurde de IASB inderdaad IFRS 2 ‘Share based payments’ goed, waarin optie- en aandelenregelingen als last in de winst- en verliesrekening worden verantwoord. De FASB stelde eind 2003 voor FAS 123 te wijzigen en de optie om de oude APB 25 toe te passen te laten vervallen.

Wederom werd echter een massieve lobby gemobiliseerd en in september 2004 besloot de Senaat opnieuw in te grijpen. Het is nog niet zeker hoe het gaat aflopen omdat het Congres en de president nog invloed hebben op de uitkomst, maar duidelijk is dat accounting de ‘warme’ belangstelling heeft van de politiek en zich niet langer ophoudt in de catacomben van het saaie boekhouden dat zo veel mogelijk aan de techneuten moet worden overgelaten.

DERIVATEN, HEDGE-ACCOUNTING EN DE FAIR VALUE OPTIE
Dichter bij huis bevindt zich de Europese Unie, waar zich de afgelopen maanden een dramatische ontknoping heeft voorgedaan van de discussie omtrent de vraag of de IFRS-standaard voor financiële instrumenten, IAS 39, moest worden ‘endorsed’ voor toepassing in de EU. De lidstaten hebben de Europese Commissie nu met grote meerderheid geadviseerd IAS 39 niet geheel goed te keuren, maar een tweetal ‘carve-outs’ toe te passen. De kans dat de Europese Commissie van dit advies afwijkt, is zeer gering. Het gaat concreet om een tweetal onderwerpen.

• Het toepassen van de zogeheten fair value optie op alle financiële instrumenten. IAS 39 laat toe dat een onderneming voor elk willekeurig financieel instrument bij het voor het eerst opnemen ervan kan kiezen om het instrument tegen de reële waarde te waarderen, waarbij alle waardemutaties in de winst- en verliesrekening worden opgenomen. Dit geldt dus ook voor financiële verplichtingen. Dat betekent tevens dat deze financiële verplichtingen resulteren in een bate in de winst- en verliesrekening. Dat is niet alleen op zijn zachtst gezegd ‘counter-intuitive’, maar ook absoluut onaanvaardbaar voor de Europese Centrale Bank (ECB).

De ECB heeft haar veto uitgesproken over het toepassen van de optie door Europese banken. Dit heeft ertoe geleid dat dit deel van IAS 39 niet wordt aanvaard. Omdat de Vierde Europese Richtlijn voor de Jaarrekening nog wel toelaat dat alle financiële activa op reële waarde worden gewaardeerd, heeft het niet goedkeuren van de fair value optie slechts consequenties voor de passiefzijde van de balans.

• Het toepassen van vereenvoudigde hedgeaccounting- regels voor zogenaamde ‘core deposits’. IAS 39 stelt zodanige eisen aan hedge-accounting (het resultaatneutraal verwerken van afgedekte posities) dat veel banken die laag- of nulrentende deposito’s of spaargelden aantrekken, hierop geen hedge-accounting kunnen toepassen. De Europese Commissie heeft daarom voorgesteld – en dat is nu door de lidstaten positief beoordeeld – om niet alle eisen die IAS 39 aan hedgeaccounting stelt, verplicht te stellen. Enkele paragrafen van IAS 39 zullen niet verplicht zijn voor toepassing in de EU. Lidstaten kunnen overigens, in afwijking van de Verordening, deze bepalingen wel verplicht stellen voor hun onderdanen.

Het is duidelijk dat de eerste carve-out het voldoen aan IAS 39 niet in de weg staat; het betreft immers slechts een optie binnen IAS 39. Het toepassen van de tweede carve-out betekent evenwel dat IFRS niet volledig wordt gevolgd. Bedrijven die gebruik willen maken van deze vereenvoudigingen, kunnen dus niet claimen volledig IFRS-compliant te zijn.

WAT ZIJN DE VERVOLGSTAPPEN?
Voor zowel de EU en de IASB als het Europese bedrijfsleven is een afwijking tussen IFRS en ‘endorsed’ IFRS geen optimale situatie. Er wordt dan ook aan een oplossing gewerkt. De eerste carve-out kan simpelweg overbodig gemaakt worden, indien de IASB besluit bedrijven bij het toepassen van de fair value optie te verbieden rekening te houden met hun eigen kredietwaardigheid. Voorlopig heeft de IASB aan een oproep daartoe geen gehoor gegeven. Een alternatief is dat de EU het rekening houden met eigen kredietwaardigheid verbiedt. Dit blijkt echter juridisch lastig te zijn, omdat de EU-Verordening niet toestaat dat IFRS inhoudelijk wordt aangepast alvorens tot endorsement wordt overgegaan.

Aan het overbodig maken van de tweede carve-out wordt gewerkt. De IASB heeft toegezegd voorstellen voor een additionele vorm van hedge-accounting te bestuderen die het mogelijk zouden moeten maken hedge-accounting toe te passen op ‘core deposits’. Tot op heden is hiermee nog weinig voortgang gemaakt en de vraag is of er op tijd een oplossing wordt gevonden. Want op 1 januari 2005 gaat IFRS ‘live’ en het invoeren van een nieuwe hedge-accountingmethode is een tijdrovende en ingrijpende zaak voor financiële instellingen. Realistisch gezien is het al vijf over twaalf.

VOLGT ER NOG MEER?
Nu er een precedent is geschapen door het niet volledig goedkeuren van IAS 39, kan het zijn dat ook andere gevoelige onderwerpen in de schijnwerpers komen te staan. Het is niet toevallig dat de goedkeuring van IFRS 2 ‘Share based payments’, die op de agenda stond van de vergadering van lidstaatvertegenwoordigers in oktober, is uitgesteld. Niet ondenkbeeldig is dat lidstaten met een schuin oog kijken wat er in de VS staat te gebeuren alvorens een definitief advies uit te brengen aan de Europese Commissie.

DE ROL VAN DE AMERIKAANSE SEC
De SEC speelde in 1995 een belangrijke rol bij de totstandkoming van FAS 123 in de VS. Maar in de Europese discussie speelt de SEC op de achtergrond eveneens mee. Enkele honderden beursgenoteerde ondernemingen in de EU zijn tevens genoteerd in de VS en moeten dus ook volgens Amerikaanse normen rapporteren.

Bij de overgang naar IFRS zal deze eis niet komen te vervallen. Wel heeft de SEC aangekondigd een vrijstelling te geven aan deze bedrijven, zodat ze niet twee, maar één jaar vergelijkende cijfers op basis van IFRS hoeven op te stellen. Deze vrijstelling geldt echter slechts indien IFRS wordt toegepast. Met andere woorden, bedrijven die gebruik willen maken van de core deposit hedge-accounting vrijstelling van de EU, en IFRS dus niet volledig toepassen, kunnen geen gebruik maken van de SEC-vrijstelling.

WAT BETEKENT DIT VOOR DE INVOERING VAN IFRS IN 2005?
De invoering van IFRS in 2005 is door dit alles op zichzelf niet in gevaar. De Verordening is niet ingetrokken of aangepast en 99,99 procent van IFRS zal met ingang van 1 januari 2005 verplicht worden voor beursgenoteerde ondernemingen in de EU. Niet-financiële instellingen zullen weinig merken van de twee carve-outs. Maar de commotie rond IAS 39 en de schade die de relatie tussen EU en IASB daardoor heeft opgelopen, zullen nog lange tijd hun stempel drukken op de goedkeuring van standaarden voor toepassing in de EU.

Het debat heeft geleerd dat de IASB in zijn onafhankelijke rol wil strijden voor wat de Board zelf ziet als technisch pure standaarden, ook al hebben deze (nog) geen draagvlak in de maatschappij, en dat de EU streeft naar compromissen en draagvlak in de EU voor de beslissing die is genomen om over te gaan op IFRS.

Een al te halsstarrige houding van de IASB zal zijn positie uiteindelijk ondermijnen, want dan kalft de steun voor het laten opstellen van accountingstandaarden door een onafhankelijke private organisatie snel af. Daar staat tegenover dat te veel soepelheid en buigen voor lobbygedrag de geloofwaardigheid van de IASB eveneens aantast. Het is een ingewikkeld spel waarin de EU, de IASB, maar ook de Amerikaanse SEC de hoofdrollen vervullen.

Geconcludeerd kan worden dat financiële verslaggeving zich kan verheugen in een grote belangstelling van de politiek. Dat is voor vele accountingtechnici even wennen, maar is het onvermijdelijke gevolg van de boekhoudschandalen van de laatste jaren en de roep om transparantie. Het niet volledig goedkeuren van IAS 39 voor toepassing in de EU is een signaal aan de IASB dat deze niet zonder meer zijn ‘constituents’ kan negeren. Hetzelfde geldt voor het ingrijpen door de Amerikaanse Senaat in US GAAP op het terrein van personeelsopties. De uitspraak ‘Och, het is maar boekhouden’ zou nu definitief tot het verleden moeten behoren.

Prof.dr. Leo G. van der Tas RA is partner vaktechniek bij Ernst & Young Accountants, hoogleraar externe berichtgeving aan de Faculteit Bedrijfskunde van de Erasmus Universiteit Rotterdam en lid van het International Financial Reporting
Interpretations Committee van de IASB

Gerelateerde artikelen