Van rendementsherstel naar groei
De macro-economische situatie in Nederland wil maar niet verbeteren. De bestedingen van consumenten blijven achter en investeringen door het bedrijfsleven komen niet op gang. Veel economen en het CPB hadden een bescheiden groei voorspeld voor 2005 en het is een nul-groei geworden. Dat heeft uiteraard effecten op de werkgelegenheid in het bedrijfsleven en op de frequentie en omvang van reorganisaties die in het bedrijfsleven worden doorgevoerd.
Berenschot registreert al enkele jaren alle aankondigingen van reorganisaties en gedwongen ontslagen. De bronnen daarvoor zijn de leidende nationale en internationale nieuwsmedia, waaronder Het Financieele Dagblad.
We constateren dat de top van 2003 wel afgevlakt is, maar dat het aantal aangekondigde ontslagen in eerste halfjaar van 2005 nog steeds op een hoog niveau ligt (circa 4000 per maand). In totaal hebben wij sinds 2001 in Nederland 933 aankondigingen van reorganisaties gevon-den, met in totaal een aangekondigd banenverlies van 239.000. Het werkelijk banenverlies zal ongetwijfeld groter zijn omdat alleen de grotere reorganisaties, waar sprake is van gedwongen ontslagen, het nieuws halen.
Internationaal zien we in 2004 en 2005 een sterke afname van het aantal aangekondigde ont-slagen. Hiermee wordt bevestigd dat ook op ondernemingsniveau de recessie in Nederland langer doorwerkt.
Het banenverlies tekent zich vooral af in de profit sector: de industrie, ICT en de financiële dienstverlening. Ondanks het banenverlies in de non-profit sector, blijkt uit statistieken van het CBS dat vanaf 2001 de werkgelegenheid in de non-profit sectoren toch met 10% is toegenomen. In de industrie zien we een tegengestelde beweging, de werkgelegenheid is daar met 10% afgenomen. Nederland wordt steeds meer een dienstenland, nog maar 15% van de totale werkgelegenheid wordt gecreëerd in sectoren waar producten worden voortgebracht, waarbij we ook de agrarische sector meetellen. In de jaren zestig werkten er nog 1,4 miljoen mensen in de industrie van de 4,2 miljoen beroepsbevolking (33%).
In Nederland wordt de omvang van het banenverlies vooral bepaald door de grotere ondernemingen, waarbij een zevental grote concerns, die alle meerdere rondes van ontslagen in meerdere onderdelen van het concern hebben aangekondigd, het beeld bepalen.
Bij analyse van de jaarcijfers van deze ondernemingen blijkt dat de omzetten minder sterk gedaald zijn dan het aantal werknemers en dat dus sprake is van een stijging van de omzet per werknemer. Blijkbaar waren er reële mogelijkheden om te bezuinigen zonder de verdiencapa-citeit aan te tasten.
Intussen stijgen de rendementen weer van het bedrijfsleven, ook van de zeven genoemde be-drijven. Een belangrijk deel daarvan is te verklaren uit de kostenreductie die is doorgevoerd. De stijging van het rendement leidt echter niet tot investeringen, althans niet in Nederland.
Berenschot kan jaarlijks in keuken kijken bij vele ondernemingen. Uit ronde tafel gesprekken met directeuren komen patronen naar voren van de huidige strategische oriëntatie van de Nederlandse ondernemingen.
Bij de grote meerderheid van de bedrijven is rendementsherstel te constateren. Dat rendementsherstel wordt vooral veroorzaakt door kostenreductie en procesverbeteringen. In weinig bedrijven blijkt een gezonde groei van de omzet. Er wordt nog steeds sterk op de kosten gelet, waarbij met name het zoeklicht staat op de indirecte kosten. Probleem zijn de stagnerende of krimpende binnenlandse markten, soms met zware prijsconcurrentie onder de kostprijs zonder perspectief voor binnenlandse groei. Soms wordt kostenreducties zover doorgevoerd dat sprake is van anorexia economica. De patiënt is zover afgeslankt dat de energie er uit is, waardoor de organisatie niet sterk genoeg is om de groei op te pakken als de economie weer aantrekt.
Tegelijkertijd, en in het verlengde van de aandacht voor kostenreductie, constateren we een sterk toegenomen belangstelling voor het overbrengen van productie naar lage lonen landen. Door alle aandacht in de pers zijn de ondernemers op het idee gebracht dat ze nu écht naar het buitenland moeten om te kunnen overleven. Als gedacht wordt aan uitbreiding van capaciteit, is Nederland sterk gezakt op de lijst van aantrekkelijke vestigingsplaatsen.
Het thema innovatie is hoog op de agenda gekomen, maar het is afwachten of dit ook leidt tot gerichte actie en investeren in innovatie. De uitgaven voor R&D stijgen niet en zelfs innovatieve activiteiten worden inmiddels naar opkomende landen verschoven.
Waar we horen van groeipotentieel, wordt dat vrijwel steeds gekoppeld aan opkomende afzetmarkten. In de nieuwe EU landen en in het verre oosten worden nieuwe afzetmogelijkheden gezien. Investeringen gaan voor een belangrijk deel naar het openen van markten en het inrichten van productiecapaciteit in die landen.
Opmerkelijk is de verschuiving naar risicomijdend gedrag, door het uitblijvend herstel. Als de omzet aantrekt, nemen bedrijven geen vaste krachten aan, ze starten met uitzendkrachten. Als de technische capaciteit van het eigen personeel onvoldoende blijkt gaan bedrijven uitbesteden, ook omdat er voldoende ongebruikte capaciteit voor het minder hoogwaardige werk beschikbaar is. Directies hebben geleerd van de te grote sprongen en de te hoge verwachtingen uit het recente verleden. Waar sprake is van groei, kunnen we dit kwalificeren als “verantwoorde groei”. Er wordt zorgvuldiger gewogen en de hoofdstroom van denken is focus op een beperkte portfolio van product markt combinaties.
Op ondernemingsniveau worden “verstandige” beslissingen genomen. Maar we moeten constateren dat het overheersen van de verstandige benadering niet leidt tot groei.
De hoop is nu, dat door het combineren van de genoemde elementen: rendementsherstel, kostenreductie, innovatie, opkomende markten het ondernemersvertrouwen weer gaat groeien.