Money Matters: Opgesplitst staat netjes
Toegegeven, ‘meer markt en minder overheid’ is niet altijd in het algemeen belang. Privatisering leidt niet altijd tot meer concurrentie en lagere prijzen. Dit gebeurt alleen als de toetredingsdrempels tot een markt laag zijn.
In veel geprivatiseerde markten is dat niet het geval. Er kunnen bijvoorbeeld problemen ontstaan als een partij een dominante startpositie heeft, zoals in veel netwerksectoren. Bedrijven maken gebruik van een netwerk waar hoge aanlegkosten gepaard gaan met lage variabele gebruikskosten. Vanwege deze kostenstructuur is er meestal geen ruimte voor meer dan één netwerk. In dat geval heeft de netwerkeigenaar een voorsprong op concurrenten die voor hun diensten het netwerk nodig hebben. Televisiekijkers die zwichten onder het juk van kabelboer UPC kunnen erover meepraten.
Opsplitsing is in netwerksectoren vaak een uitkomst. Wellicht ook in de electriciteitssector. Minister Brinkhorst van Economische Zaken wil in elk geval dat de geïntegreerde energiebedrijven hun distributiepoten helemaal afstoten. Hij denkt dat de concurrentie en de leveringszekerheid beter gewaarborgd zijn door splitsing in combinatie met onafhankelijk beheer van de energienetten. Bovendien zouden verborgen kruissubsidies vanuit het publieke/gereguleerde netwerk naar het commerciële leveringsbedrijf niet meer mogelijk zijn na splitsing.
Nergens anders in Europa is eigendomssplitsing aan de orde, maar Engeland is ons land hierin vooraf gegegaan. En wat blijkt? De sector kan bogen op een permanente kostenreductie van vijf procent per jaar, waarvan echter vooral de producenten profiteren. Consumenten en overheid waren slechter af dan voorheen, een verrassende constatering, gezien het feit dat vooral afnemers voor liberalisering hadden gelobbyd.
Hoe dit kan? Liberalisering in Engeland had geleid tot toegenomen marktmacht van de producenten en tot hogere marges, in plaats van tot lagere. De les is duidelijk: lagere prijzen komen alleen tot stand bij effectieve concurrentie op de geliberaliseerde markten en bij adequate regulering van de netwerken.
Met andere woorden: het oude ‘minder overheid en meer markt’ gaat niet op. ‘Meer markt’ en ‘meer overheid’ zou het devies moeten zijn, of liever gezegd ‘meer markt’ en ‘een sterke overheid’: een overheid die erop toeziet dat het publieke belang wordt gediend en dat er eerlijke concurrentie plaats kan vinden. Opsplitsing van de energiebedrijven brengt dus één groot risico met zich mee: zal de Nederlandse overheid straks voldoende toezicht op de sector houden?
Dit is echter niet het argument dat de tegenstanders van opsplitsing hanteren. Zij zijn bang dat ze zonder netwerk onvoldoende financiële slagkracht hebben om te concurreren tegen grote Europese energiebedrijven. Straks worden ze wellicht overgenomen door grotere Europese aanbieders. Een weinig overtuigend argument. Want waarom zouden de bestuurders van die grote Europese bedrijven de energiebedrijven slechter leiden dan nu het geval is? Trouwens, met name Nuon zou enig begrip moeten hebben voor buitenlandse expansieplannen. We herinneren ons allemaal nog hoe het bedrijf met monopoliewinsten uit het Nederlandse netwerk Amerikaanse energie- en waterbedrijven kocht en een kapitaal verspilde aan de sponsoring van de voetbalclub Vitesse.