Kenniseconomie: Nu zakendoen!
Tja, de kenniseconomie. En innovatie. Mooie woorden. De manier waarop ze de laatste tijd worden gebruikt, suggereert dat er een probleem is. Dat Nederland in hoog tempo achterop raakt. Dat het tijd wordt voor krachtige en ingrijpende maatregelen. Laat dat nou net zijn waar Nederland niet om bekendstaat. We zijn nou eenmaal niet zo’n flink volkje. Waar we wel om bekendstaan, is dat we samen heel veel voor elkaar kunnen krijgen. En dat we heel veel begrijpen en goed kunnen verbinden.
Dat alles heeft volgens mensen die het kunnen weten weer te maken met onze ligging in een vruchtbare delta, en voor een groot deel ook nog onder de zeespiegel. Om het droog te houden zijn we op elkaar aangewezen, wat sinds jaar en dag leidt tot samen polderen. Om de kost te verdienen, zijn we op onze omgeving aangewezen, wat al sinds eeuwen leidt tot volop verkeer van goederen en mensen. Van oudsher en misschien wel noodgedwongen zijn Nederlanders wereldburgers.
Sinds de VOC speelt Nederland voor zo’n klein land een grote rol in de wereldeconomie. We hebben relatief veel multinationals. Nederlanders kunnen makkelijk mee in de stroom en zijn snel doordrongen van wederzijdse afhankelijkheden. Ego kan de Nederlander niet worden ontzegd, maar in de omringende grote landen zijn grotere ego’s te vinden. Nederlanders zijn nu eenmaal beter getraind in het verbinden en binden van mensen in diverse talen – we zijn geboren bruggenbouwers. Zo kon Jaap de Hoop Scheffer alweer de derde Nederlandse NAVO-chef worden.
Hoogste tijd dus om onze zegeningen te tellen. We zijn in Nederland bovenmatig creatief en innovatief. Met veel organisatietalent en koopmanschap weten we de resultaten daarvan over de hele wereld goed te verkopen in de vorm van producten, processen, concepten en formats. Recente voorbeelden?
Media & music
De manier waarop wij de internationale culturele ontwikkelingen opnemen, verwerken en weer doorgeven is onderscheidend in de wereld. House en Dance zijn geen Nederlandse uitvindingen maar DJ Tiësto en ID&T verdienen zich er wel suf aan. Endemol en Oerlemans testen hun programmaconcepten in de polder en exporteren het in de vorm van formats (rechten en diensten) vervolgens voor veel geld over de hele wereld.
Product design
Volgens The New York Times herbergt Nederland de beste ontwerpschool ter wereld: de Design Academy in Eindhoven. Desgevraagd doceert directeur Li Edelkoort als kenmerken van Dutch Design eenvoud en humor. Minimalisme is ons als dominees vanouds bekend – dat er gelachen mag worden is nieuw, daar zijn Theo van Doesbrug en Gerrit Rietveld waarschijnlijk niet al te vaak op betrapt. En de oud-studenten van die academie timmeren wereldwijd aan de weg: de producten van Droog Design sieren inmiddels menig interieur (en museum). De studenten komen uit alle hoeken van de wereld en hun studieprojecten spelen zich af over de hele wereld. Over globalisering gesproken.
Food & agriculture
De export door Frau Antje krijgt een nieuwe invulling: het zijn Nederlanders die onze kennis van landbouwbedrijfsprocessen introduceren in Oost-Europa en de voormalige kolchozen omvormen tot efficiënte boerenbedrijven. Wageningen loopt voorop om tot een betaalbaar en duurzaam antwoord te komen op gebrekkig dierenwelzijn, smaakvervlakking en genenmanipulatie. Kwaliteit als antwoord op kwantiteit, voorbij de Amerikaans – Europese tegenstelling fast food – slow food.
Logistics
Vanouds een Nederlands kunstje: spullen en mensen verplaatsen. We zijn er goed in, ook in de overdracht ervan aan anderen. Mainports Schiphol en Rotterdam, onze truckers door heel Europa, en wie weet straks de Betuwelijn. Ondanks alle bezwaren: we leven ervan, we genieten ervan en we zijn er nog trots op ook. En als echte Nederlanders zijn we het nadeel van de belasting van ons milieu alweer in ons voordeel aan het keren: we verkopen onze inzichten en oplossingen in de vorm van duurbetaalde consultancy aan het buitenland.
Kennis in finance – IFRS
Niet alleen op consolidatieniveau, maar ook op lokaal niveau ‘klaar’ met de conversie naar IFRS: dat beweert 24 procent van de ondervraagde Nederlandse finance-managers van beursgenoteerde bedrijven. Nederlandse finance-managers van beursgenoteerde bedrijven zeggen vooral op intern personeel te rekenen om het IFRS-project uit te voeren (60 procent).
In Duitsland en Groot-Brittannië laat maar 26 procent de conversie uitvoeren door intern personeel en in België 50 procent. In deze landen werken bedrijven voornamelijk met de ‘Big 4’ en met onafhankelijke consultancybedrijven. Op de vraag of het personeel al een training heeft ontvangen, reageert 27 procent van de ondervraagde finance-managers van Nederlandse beursgenoteerde bedrijven positief. Dit ligt onder het gemiddelde van 38 procent. België (75 procent), Tsjechië (60 procent), Frankrijk (47 procent) en Duitsland (42 procent) stijgen hier bovenuit.
De Nederlandse beursgenoteerde bedrijven doen het relatief niet slecht als het gaat om de conversie naar IFRS. Een percentage van 24 procent dat aangeeft klaar te zijn, lijkt niet veel, maar in vergelijking met bijvoorbeeld Frankrijk (18 procent), Nieuw-Zeeland (0 procent (!) en Groot-Brittannië (7 procent) doet Nederland het nog niet zo gek.
In ons land zijn ook relatief veel van de ondervraagde beursgenoteerde bedrijven al gestart met de implementatie. Slechts 6 procent geeft aan nog niet gestart te zijn. Globaal gezien ligt dit percentage voor beursgenoteerde bedrijven op 22 procent. In Groot-Brittannië heeft 17 procent nog niets ondernomen. Van de Duitsers kan 16 procent zich daarbij aansluiten. Frankrijk spant de kroon: 31 procent van de beursgenoteerde bedrijven heeft nog geen enkele concrete actie in gang gezet.
Ondernemerschap
Wat kenmerkt nu de genoemde voorbeelden? Precies wat Nederland al eeuwen boven water houdt: ondernemerschap en vindingrijkheid. We spelen handig in op de wereld om ons heen, we weten wat er speelt en waar behoefte aan is. We staan open voor nieuwe ontwikkelingen en we weten van de nood een deugd te maken. We willen weer economische groei om de toekomst te kunnen betalen. We willen meer banen om iedereen van de straat te kunnen houden. We willen meer welvaart die we steeds vaker uitdrukken in immateriële termen als tijd en tevredenheid.
Natuurlijk, daarvoor is het hard nodig om volop te investeren in goed onderwijs en in een functionerende infrastructuur (wegen en kabels). Dat kost veel geld en veel tijd. Wat weinig kost en sneller resultaat oplevert is (nog) meer ruimte geven aan individueel ondernemerschap. Het middenen kleinbedrijf zorgt voor 60 procent van de werkgelegenheid! Laten we het MKB dan ook meer de kans geven om te ondernemen. Dat betekent: geen belemmeringen om als starter je eigen bedrijf te kunnen beginnen; fiscale aanmoediging om je eerste zelfstandige jaren door te komen; en, in grote steden, zones waar starters en kunstenaars tegen gunstige condities kunnen beginnen.
Aantrekkelijk land
En natuurlijk is het ook belangrijk een aantrekkelijk vestigingsklimaat te creëren voor de grote, internationale kennisintensieve ondernemingen. Daarbij gaat het niet zozeer om een gunstig belastingklimaat: dat kan niet meer in de Europese Unie. Nederland kan zich onderscheiden door een gunstig leefklimaat. Mobiliteit, veiligheid, cultuur en recreatie tellen zwaar mee bij het maken van een vestigingskeuze.
Laten we niet vergeten dat Nederland en vooral Amsterdam door veel goedopgeleide buitenlanders wordt gezien als een van de meest vrije plekken op aarde en daarom als the place to be. Dus ook ruimte voor onze typisch Nederlandse vrijheden – van softdrugs tot euthanasie – draagt positief bij aan ons economische klimaat. Want om Carly Fiorina van HP aan te halen: ‘Wij gaan de getalenteerde mensen achterna.’ En die nieuwe creatieve klasse woont toevallig graag in Nederland: een vrij en – nog steeds! – tolerant land met cultuur, natuur en historie bij de hand.
Dit werpt ook nieuw (economisch) licht op cultuursubsidies, natuurontwikkeling (landgoederen!) en monumentenzorg. Wanneer we in staat zijn het meest aantrekkelijke land te worden om in te leven zullen we ook het land zijn dat een bevredigende economische groei laat zien, vooral op kennis-intensief gebied. Dat zal een enorme behoefte aan betaalde dienstverlening genereren op zowel het terrein van zorg als ontzorging, van crèches tot klusjesmannen. Dan hoeven we ons ook minder zorgen te maken over die tikkende VMBO-tijdbom – omdat er ook bevredigend en betaald werk is voor mensen die liever kennisextensief werk doen.
Kenniseconomie betekent dus meer dan technici (bètastudies), grote organisaties en wetenschappelijk onderzoek. Het gaat om het actief mogelijk maken van innovatie op die gebieden waar Nederland (vanouds) sterk in is. Doorpakken op wat goed gaat, dat is de nieuwe mindset. Geef talent de ruimte en zorg voor een gunstig leefklimaat, zodat we in Nederland kunnen doen wat steeds meer mensen het liefste doen: met creatief werk en al ondernemend de kost verdienen en tot ons recht komen. De praktische vertaling daarvan? Om te beginnen de aanjagende rol van het MKB erkennen en zelfstandige ondernemers de ruimte geven.
Verder bijvoorbeeld gericht investeren in innoverend onderwijs op kansrijke gebieden, ruimte voor hogescholen en universiteiten om starters een handje te helpen van de grond te komen en zonodig te participeren. Daar hoeft het innovatieplatform niet lang over te praten, laat staan nog uitgebreid onderzoek naar te doen. Als we het echt willen kunnen we nu beginnen. De kenniseconomie is nu een zaak van doen!
Albert Allmers Rekenmeesters BV