Innovatieve subsidies
Ik gok op het tweede scenario. Technologiesubsidies zijn bedoeld om bedrijven over de streep trekken en te stimuleren om nieuwe wegen in te slaan. Maar in de praktijk worden de subsidies vaak meegenomen in de begroting als een leuk extraatje.
“Niet vergeten te kijken of we subsidie kunnen krijgen”, roept de CFO nog even snel aan het einde van de vergadering. Het gevolg is dat een flink deel van de technologiesubsidies van de Nederlandse overheid gaat naar projecten die zonder subsidie ook wel waren uitgevoerd.
Daar is moreel gezien niets mis mee. Bedrijven die zelf al durven te investeren in nieuwe technologie, hebben net zoveel recht op subsidie als bedrijven die dat pas doen nadat de cheque van de overheid op de mat is gevallen.
Maar gedacht vanuit de belastingbetaler is het wel zonde van het geld. Subsidies moeten goed gedrag stimuleren, niet simpelweg belonen. De precieze omvang van dit probleem is niet eenvoudig vast te stellen. Iedere indiener van een subsidieaanvraag zal natuurlijk beweren dat het project zonder subsidie niet door zal gaan.
Maar uit onderzoek van bijvoorbeeld het Centraal Planbureau blijkt keer op keer dat technologiesubsidies slechts in geringe mate extra innovatie uitlokken. Neem de WBSO, de subsidieregeling waarmee het Ministerie van Economische Zaken onderzoek en ontwikkeling bij bedrijven wil stimuleren.
De regeling geeft bedrijven met veel R&D-personeel een aantrekkelijke belastingkorting. Volgens het ministerie is de WBSO een groot succes. Het kabinet heeft daarom besloten extra geld in deze subsidiepot te stoppen. Nu is er jaarlijks zo’n 400 miljoen euro voor uitgetrokken.
De komende jaren zal daar ruim 100 miljoen euro bij komen. Het CPB onderzocht bedrijven die wel en net niet in aanmerking kwamen voor een WBSO-subsidie. Conclusie: een euro subsidie leidt slechts tot 50 à 80 cent extra uitgaven aan R&D-personeel.
Een flink deel de subsidie wordt vriendelijk in ontvangst genomen zonder dat het gedrag wordt beïnvloed. Dit lijkt op het eerste gezicht een probleem van de uitvoering. Maak de regels strenger, de criteria nauwkeuriger, en de effectiviteit van de subsidie moet omhoog te krijgen zijn.
Maar wie er langer over nadenkt, ziet dat het hier een veel fundamenteler dilemma betreft. Moet de overheid succes belonen of mislukking subsidiëren? Geen van beide, zou je denken, maar dit is toch de enige keuze. Een paar jaar geleden pleitte de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid ervoor om bij het technologiebeleid uit te gaan van ‘backing the winners’. Alleen winnaars zouden geld moeten krijgen.
ONZALIG
Een onzalig idee, want dat zijn nu precies de bedrijven die het geld niet nodig hebben. Bovendien, zo reageerde een aantal economen, heeft subsidie voor winnaars verminderde concurrentie als vervelende bijwerking. En juist concurrentie zorgt voor innovatie.
Moeten we dan naar een beleid van ‘backing the losers’? Dat lijkt nog dommer. Subsidies uitdelen aan kansloze bedrijven rekt alleen maar het noodzakelijke sterfproces. Innovatie levert dat niet op. Wat dan? ‘Backing the challengers’ is volgens sommige economen het beste beleid.
Alleen innovatieve bedrijven die het opnemen tegen gevestigde bedrijven, zouden overheidssteun mogen krijgen. Dat klinkt slim, maar hoe maak je onderscheid tussen de uitdagers en de winnaars? Geven we voortaan alleen nog subsidie aan starters? Dan vallen oude bedrijven die een nieuwe markt willen bestormen buiten de boot.
De vraag is bovendien of zo’n onderscheid juridisch haalbaar is. Subsidie zal altijd gepaard blijven gaan met verspilling. Maar er is een alternatief. Schaf alle technologiesubsidies af en verlaag met de opbrengst van die maatregel de vennootschapsbelasting. Innovatieve projecten worden dan vanzelf eerder winstgevend. En bedrijven zijn geen menskracht meer kwijt aan het invullen van de subsidieaanvraag.
MATHIJS BOUMAN is financieel-economisch journalist