Informal Investors: kans of bedreiging?

Het fenomeen Informal Investors staat de laatste tijd enorm in de belangstelling. In dit artikel zal getracht worden deze groep aanbieders van risicodragend vermogen in kaart te brengen en zal hun betekenis voor het Nederlands bedrijfsleven worden aangegeven. Voorts zal worden bezien in hoeverre de markt voor Informal Investors verder kan worden geactiveerd. Tot slot zullen onze eigen ervaringen met Informal Investors aan de orde komen.

Definitie
Alvorens in te gaan op het fenomeen Informal Investors zal een definitie worden gegeven van het begrip Informal Investor.
Een Informal Investor wordt in dit artikel gedefinieerd als een particuliere investeerder die actief betrokken is bij investeringen in niet-beursgenoteerde ondernemingen, waarbij hij het management ondersteunt door het inbrengen van specifieke operationele kennis en vaardigheden. Deze definitie bestaat uit een aantal elementen:

Particuliere investeerder betekent dat het gaat om een onafhankelijke partij, die voor eigen rekening en risico investeert.
Actief betrokken betekent dat de investeerder na het beschikbaar stellen van zijn geld niet passief aan de zijlijn toekijkt.
Management-ondersteuning betekent dat de actieve betrokkenheid bestaat uit het begeleiden van de ondernemer op gebieden die door hem als ‘lastig’ worden ervaren.
Specifieke kennis betekent dat de ondersteuning gebaseerd is op de ervaringen van de Informal Investor als ondernemer in een bepaalde branche.

De Informal Investors onderscheiden zich duidelijk van andere aanbieders van risicodragend vermogen, zoals de Passieve Particuliere Investeerders (PPI’s), de participatiemaatschappijen en de institutionele beleggers.
Een PPI kan worden gedefinieerd als ‘een particuliere investeerder, die zijn middelen ter beschikking stelt aan niet-beursgenoteerde ondernemingen, zonder dat nauwe betrokkenheid bij het ondernemingsbeleid in de vorm van begeleiding of ondersteuning van het management wordt nagestreefd’. De PPI onderscheidt zich hiermee duidelijk van de Informal Investor, die juist wel die actieve betrokkenheid wenst.

Participatiemaatschappijen zijn aanbieders van risicodragend vermogen met een geïnstitutionaliseerd karakter. Het vermogen dat wordt beheerd is veelal afkomstig van institutionele beleggers of van vermogende particulieren. Sommige participatiemaatschappijen zijn een zogenaamde ‘captive’ van een bank of verzekeraar, inhoudende dat de volledige funding wordt verzorgd door een bank of verzekeraar; de participatiemaatschappij is daarmee een volledige dochter van die financiële instelling. Hoewel er sprake is van een grote diversiteit kan worden gesteld dat participatiemaatschappijen streven naar een actieve betrokkenheid bij de ondernemingen waarin wordt geïnvesteerd. De mate van betrokkenheid gaat in het algemeen minder ver dan bij de Informal Investors.

Onderzoeken
De afgelopen jaren zijn diverse onderzoeken verricht naar het gedrag van Informal Investors. Op deze plaats zullen de belangrijkste conclusies uit de verschillende onderzoeken worden vermeld.

Onderzoek 1
1994: drs. J.W.R. Schuit (Erasmus Universiteit Rotterdam) en drs. M. van Wijk, een onderzoek in opdracht van Staal Bankiers N.V. onder 30 Informal Investors.

Motieven

  • niet zozeer het financiële rendement, als wel de sympathie voor de ondernemer, het actief bezig zijn in het bedrijfsleven en de uitdaging die samenhangt met investeren, zijn veelgenoemde overwegingen.

    Selectie

  • Informal Investors investeren in segmenten waarin de meeste participatiemaatschappijen niet actief zijn: starters en turnarounds. Juist in deze segmenten kunnen zij de door hen gewenste actieve betrokkenheid realiseren. Zij zijn minder geïnteresseerd in segmenten waarop participatiemaatschappijen zich juist richten: buy-outs en familie-ondernemingen. Hiermee bedienen zij een belangrijk deel van de ‘onderkant’ van de markt;
  • voor Informal Investors is vooral de branche waarin de onderneming opereert van belang bij de selectie. De voorkeur van Informal Investors gaat uit naar ondernemingen in branches waarin zij zelf kennis en ervaring hebben opgebouwd. Juist in deze branches kunnen zij de ondernemer operationele begeleiding bieden. 71% van de Informal Investors bleek ervaring te hebben met de bedrijfstak waarin zij investeerden. Een derde investeert niet wanneer men geen kennis heeft van de bedrijfstak;
  • Informal Investors reduceren hun risico, in tegenstelling tot de meeste participatiemaatschappijen, niet door diversificatie (spreiding van de investeringen over meerdere sectoren), maar juist door specialisatie. Op basis van hun kennis kunnen zij het risico overzien; door een actieve betrokkenheid pogen zij dit risico positief te beïnvloeden.

    Begeleiding

  • de begeleiding van Informal Investors beperkt zich veelal tot die gebieden waar zij de meeste risico’s zien. Dat zijn meestal de terreinen waarop de ondernemer ‘zwakke plekken’ vertoont, met name op strategisch en financieel gebied. Zij houden zich nauwelijks bezig met gebieden waarin de ondernemer zelf goed is. In zoverre is er sprake van een complementaire aard van hun begeleiding van een ondernemer;
  • Informal Investors besteden gemiddeld 18 uur per maand aan het begeleiden van een onderneming. Zij investeren gemiddeld in 5,7 ondernemingen. Dit betekent dat per week circa 24 uur besteed wordt aan het begeleiden van ondernemers.

    Rendementen

  • door branche-kennis hebben Informal Investors inzicht in de specifieke kwaliteiten van ondernemingen. Meer dan de helft van de ondervraagde investeerders neemt genoegen met een lager rendement, wanneer zij zelf kennis hebben van de branche waarin de onderneming opereert.
  • de rendementen die door Informal Investors zijn behaald in de segmenten starters en turnarounds zijn aanmerkelijk hoger dan de rendementen van participatiemaatschappijen in deze segmenten: respectievelijk 8% en 29% voor Informal Investors versus – 3% en 7% voor participatiemaatschappijen. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat de actieve betrokkenheid van Informal Investors ook daadwerkelijk bijdraagt aan het rendement.

    Investeringstermijn

  • de investeringsperiode vormt voor Informal Investors een weinig relevant element. Voor 25% speelt de termijn geen enkele rol; de overige investeerders geven aan dat zij overwegend een lange tijdshorizon nastreven: meer dan 50% heeft een maximale investeringstermijn boven de acht jaar.
  • Hoewel Informal Investors de mogelijkheid openlaten om een participatie aan een derde te verkopen, wordt in de meeste gevallen het aandelenbelang weer aan de ondernemer verkocht. Deze exit-route werd bij 50% van de desinvesteringen van de respondenten gekozen.

    Investeringsbedragen

  • de gemiddelde investering in een participatie bedroeg onder de ondervraagde Informal Investors een kleine ƒ 600.000. Een meerderheid investeert bij voorkeur tussen de ƒ 100.000 en ƒ 500.000. Circa 20% wil maximaal ƒ 2,5 miljoen investeren per participatie. Deze cijfers laten zien dat een ondernemer die op zoek gaat naar een Informal Investor rekening moet houden met een aanzienlijke diversiteit in investeringsbedragen: Dé Informal Investor bestaat niet.

    Marktomvang

  • de in het onderzoek betrokken 30 Informal Investors investeren gemiddeld ƒ 3,3 miljoen in niet-beursgenoteerde ondernemingen. Uitgaande van de veronderstelling dat deze groep 5% van alle Informal Investors in Nederland uitmaken, komen de onderzoekers tot een schatting van de marktomvang van informeel venture capital in Nederland van circa ƒ 2 miljard.

    Onderzoek 2
    1996: K+V organisatie adviesbureau B.V. en Entrepreneurial Holding B.V., een onderzoek in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken onder ruim 100 Informal Investors.

    De conclusies uit dit uitgebreidere onderzoek zijn vrijwel volledig vergelijkbaar met de uitkomsten van het onderzoek van Schuit en Van Wijk uit 1994.

    Belangrijkste verschillen zijn:
    a) Het investeringsmotief. In het K+V-onderzoek wordt door de respondenten het behalen van financieel rendement op termijn (vermogenswinst) als belangrijkste motief genoemd. ‘De kick’ en het plezier van het doen van investeringen komt pas op de tweede plaats.
    b) De bestede tijd. De respondenten in het K+V-onderzoek besteden gemiddeld 22 uur per maand aan het beheer van hun participaties, aanmerkelijk minder dan de 24 uur per week (!) uit het onderzoek van Schuit en Van Wijk.

    In een artikel in de Staatscourant van begin vorig jaar heeft een van de onderzoekers van het eerste onderzoek deze verschillen verklaard door een mogelijke diversiteit in populatie. Hij vraagt zich af of de onderzoekers in het K+V-onderzoek in staat zijn geweest voldoende ‘echte’ Informal Investors te vinden. Zowel uit de lijst van ondervraagden, als uit de vraagstelling en de gesignaleerde antwoorden van de respondenten rijst volgens hem het vermoeden dat ook ‘gegroepeerde’ vermogende Nederlanders in het onderzoek betrokken zijn, die niet aan de criteria van Informal Investors voldoen (‘iemand die voor zijn plezier in ondernemingen investeert, die opereert in een bedrijfstak die hij kent en waarbij rendement geen eerste doelstelling is. Het plezier komt tot uitdrukking in het intensieve contact dat hij heeft met ‘zijn’ onderneming’).

    In het K+V-onderzoek wordt het door Informal Investors geïnvesteerde kapitaal in Nederland geschat op minimaal ƒ 3,5 miljard. Bij deze schatting is uitgegaan van een aantal Informal Investors van 2500 à 3500 en een gemiddelde portefeuille-omvang van ƒ 1,4 miljoen respectievelijk ƒ 1 miljoen. Met deze ƒ 3,5 miljard vervullen Informal Investors een even grote rol in de markt als de participatiemaatschappijen. Het gezamenlijk door participatiemaatschappijen geïnvesteerde bedrag ligt in dezelfde orde van grootte.

    Knelpunten
    Tot dusverre lijken de Informal Investors een prima plaats in de markt in te nemen. Zij zijn vooral complementair ten opzichte van de participatiemaatschappijen. Informal Investors zijn vooral actief aan de ‘onderkant’ van de markt. Daar bevinden zich vooral de jongere bedrijven, waarbij een duidelijke behoefte bestaat aan een actieve begeleiding door en een nauw betrokkenheid van de financier. Participatiemaatschappijen hebben zich grotendeels teruggetrokken uit dit marktsegment. Door hun eigen schaalvergroting gaan zij zich meer en meer richten op grote participaties in volwassen ondernemingen. Starters en jongere ondernemingen laten zij veelal links liggen vanwege de beperkte omvang van deze participaties en de vereiste aandacht. Op deze wijze vullen Informal Investors en participatiemaatschappijen elkaar prima aan: particuliere investeerders springen in het gat dat participatiemaatschappijen laten ontstaan. Een perfecte aanvulling op de reeds bestaande aanbieders van risicodragend vermogen derhalve. Geen vuiltje aan de lucht dus, of toch wel?

    Uit de diverse onderzoeken blijken kleine ondernemingen met relatief kleine vermogensbehoeftes moeite te hebben kapitaal aan te trekken: het is eenvoudiger om 5 miljoen aan te trekken dan 5 ton. Vooral bij starters en doorgroeiers zijn vraag en aanbod moeilijk bij elkaar te brengen. De participatiemaatschappijen laten dit segment links liggen en de starter weet de Informal Investor moeilijk te vinden. In het in opdracht van EZ uitgevoerde onderzoek wordt een aantal knelpunten gesignaleerd in het marktmechanisme van de markt voor informeel kapitaal. Allereerst de vraagzijde: veel kapitaalzoekende ondernemers besluiten op voorhand al af te zien van het zoeken naar een Informal Investor, omdat zij de kans op succes uiterst gering achten. Informal Investors zijn moeilijk te vinden: zij opereren graag in de luwte, treden niet graag in het voetlicht en zijn niet opgenomen onder de I van Informal Investors in de Gouden Gids. Veel zoekende ondernemers kiezen noodgedwongen voor andere oplossingen, zoals het vertragen van de groei van de onderneming. Op macro-niveau betekent deze onbereikbaarheid van de particuliere investeerders hiermee een behoorlijke rem op de groei van het Midden- en Kleinbedrijf. Vandaar de toe te juichen interesse van het Ministerie van Economische Zaken om dit knelpunt weg te nemen.

    Ook aan de aanbodzijde zijn volgens het K+V-onderzoek knelpunten aanwezig. De belangrijkste is de geringe kwaliteit van de voorstellen die de geldverschaffers bereiken. Daarnaast is het gebrek aan beschikbare tijd bij de Informal Investor een belangrijk knelpunt. Met name in de voorfase is dit probleem een belemmering: het zoeken naar, onderzoeken van en onderhandelen over participaties vreet tijd.

    Oplossingen
    In de afgelopen jaren zijn diverse initiatieven ontstaan, die ieder op hun eigen wijze, een impuls trachten te geven ter stimulering van de markt voor informeel kapitaal in Nederland. Deze initiatieven kunnen als volgt worden gerangschikt:

    Gespecialiseerde intermediairs
    In navolging van Angelsaksische landen zijn in Nederland gespecialiseerde intermediairs ontstaan die toegang hebben tot Informal Investors. Dit zijn onder meer NeBIB, Entrepreneurial Holding, Angel Company, Führi Schnetlage & Joosten en Eelkman Rooda van Lawick & Co. Sommige van deze houden zich behalve met het zoeken naar een passende Informal Investor voor een kapitaalzoekend ondernemer tevens bezig met het uitvoeren van het due diligence-onderzoek voor de Informal Investors. Ook sommige Corporate Finance-adviseurs bieden deze diensten aan.
    De NeBIB (Nederlandse Beurs voor Investeringen in Bedrijven en Ondernemingen) onderscheidt zich van de anderen door zich uitsluitend en volledig te richten op relatiebemiddeling. Bij de NeBIB kunnen vragers en aanbieders (veelal informal investors) met een anoniem profiel zich inschrijven waarna de NeBIB de ‘match’ tussen beide partijen tot stand probeert te brengen. In korte tijd is de NeBIB uitgegroeid tot een partij die een belangrijke bijdrage levert aan het doorzichtiger maken van de markt voor informeel kapitaal in Nederland. Met name voor het onderste marktsegment, starters en doorstarters met een beperkte kapitaalsbehoefte, voorziet de NeBIB in een grote behoefte.

    Netwerken
    In de markt zijn sinds begin 1996 een tweetal netwerken van Informal Investors actief: Rotterdam Informal Investors (RII), een initiatief van advocatenkantoor De Vries en Lie en de Groep van Rotterdamse InvesteringsPartners (GRIP). De opzet van deze platformen van Informal Investors is dat Informal Investors tegen betaling lid kunnen worden van dit netwerk, waaruit zij investeringsproposities verkrijgen waarvan zij van geval tot geval kunnen beslissen of zij hierin meedoen. Dit betekent dat het aantal investeerders en de omvang van de individuele participatie per propositie verschilt.
    Volgens de K+V-onderzoekers zijn de prille ervaringen van beide platforms niet onverdeeld positief. De aanwas van goede proposities blijft achter bij de – mogelijk te hooggespannen – verwachting. Grootste bezwaar van dergelijke netwerken lijkt de vrijblijvendheid te zijn: deelnemende Informal Investors kunnen rustig kijken wat langszij komt voordat zij hun portemonnee trekken. Voor de kapitaalzoekende ondernemer heeft deze vrijblijvendheid als nadeel dat hij in onzekerheid verkeert over de investeringsbereidheid van de informals.

    Fondsen
    Meest vergaande vorm waarbij getracht wordt een oplossing te vinden voor de geconstateerde ‘equity gap’ zijn investeringsfondsen, waarvan het kapitaal bijeengebracht is door Informal Investors en het beheer veelal wordt gevoerd door een professionele partij. In feite vormen dergelijke fondsen een mengvorm van formeel en informeel kapitaal. Informeel kapitaal wordt op deze wijze geformaliseerd, dat wil zeggen gestructureerd aangeboden aan de vragende ondernemers. Het grote voordeel van dergelijke fondsen voor de kapitaalzoekende ondernemer is, dat informeel kapitaal op deze manier bereikbaar wordt en dat de beheerder waarmee men in contact komt direct vermogen beschikbaar heeft, dat hij kan investeren en niet een intermediair is die op zoek moet gaan naar kapitaal. Een ander voordeel is, dat weliswaar de toegevoegde waarde van Informal Investors beschikbaar is, doch dat deze op enige afstand van de onderneming staat waarin wordt geïnvesteerd. De grilligheid van de informele investeerder en de angst van de ondernemer dat de Informal Investor op zijn stoel gaat zitten worden door het tussenschuiven van een professionele beheerder weggenomen. Voordelen voor de deelnemende Informal Investors is, dat het arbeidsintensieve zoek-, onderhandelings- en due diligence-proces hen grotendeels uit handen wordt genomen. Daarnaast kunnen zij op deze wijze profiteren van de knowhow van andere Informal Investors in andere sectoren dan die waar men zelf uit afkomstig is en is men, anders dan bij genoemde netwerken, verzekerd van de opbouw van een portefeuille; bij iedere investering doet de Informal Investor pro rata zijn deelname in het fonds mee. Bij genoemde netwerken en intermediairs is men veel meer afhankelijk van de deal-flow van de beheerder; deze moet maar net een propositie tegenkomen in de sector waaruit de investeerder afkomstig is. Bovendien is men hierbij ‘in concurrentie’ met andere investeerders uit het netwerk.

    Nadelen van dergelijke Informal Investors-fondsen is, dat er een minder actieve betrokkenheid is dan bij rechtstreekse deelnemingen en dat er veelal geen individuele beslissingsbevoegdheid is bij proposities; men kan niet van geval tot geval beslissen over deelname in een propositie. Voordeel hiervan is dat de beheerder door het ontbreken van een dergelijke besluitvormingsstructuur slagvaardig kan opereren, hetgeen zowel voor de beheerder als voor de kapitaalzoekende ondernemer een noodzakelijke voorwaarde is.
    Voorbeelden van dergelijke fondsen zijn Greenfield Capital (voorheen Noro), Intercapital, Manaus Investments, Ecart Invest, APM en Staal Participaties. De opzet van deze fondsen verschilt onderling sterk, evenals de mate van betrokkenheid van de deelnemende Informal Investors. Zij hebben gemeenschappelijk dat in de onder beheer staande fondsen in meer of mindere mate Informal Investors deelnemen, al dan niet op exclusieve basis, dat wil zeggen in sommige gevallen in combinatie met institutionele beleggers.

    Staal Participaties
    Een van de Informal Investors-fondsen is Staal Participaties. Staal Participaties is in 1992 opgezet door Staal Bankiers en is vanaf het begin puur gefund door Informal Investors. Reden hiervan is dat wij aan de ene kant bij ondernemingen duidelijk een behoefte zagen aan toegevoegde waarde door participatiemaatschappijen. Ondernemingen hebben behoefte aan meer dan geld alleen. Anderzijds was een grote groep potentiële investeerders waarneembaar in de vorm van (ex-)ondernemers die hun bedrijf al dan niet hadden verkocht en op zoek waren naar actieve investeringsproposities. Het leek ons goed de vragers en (potentiële) aanbieders bij elkaar te brengen via een fonds beheerd door Staal Bankiers. Naast onderscheidend vermogen in de vorm van een betrokkenheid van deelnemende Informal Investors hebben wij ons trachten te onderscheiden van de grote groep aanbieders van risicodragend vermogen door Staal Participaties primair te richten op kleinere ondernemingen. Reeds in 1992 was in de venture capital-markt in Nederland een tendens van continue schaalvergroting waarneembaar. Deze tendens heeft zich nadien voortgezet waardoor de minimum-investeringsbedragen van de meeste participatiemaatschappijen verder verhoogd zijn tot een niveau van circa ƒ 2 miljoen. Hierdoor leek een gat te ontstaan waarin wij als Staal Participaties zijn gedoken. Juist aan deze onderkant bestaat bij ondernemingen behoefte aan meer dan geld alleen. Via het netwerk van Informal Investors zijn wij in staat deze toegevoegde waarde te bieden. Deze betrokkenheid krijgt gestalte door bij iedere deelneming een passende commissaris te zoeken, die afkomstig is uit de kring van participanten. Staal Participaties beheert inmiddels twee fondsen van in totaal ƒ 22 miljoen, bijeengebracht door circa 60 Informal Investors. Naar verwachting zal binnen een jaar een derde fonds worden geïntroduceerd.

    Aanbevelingen
    De onderzoekers, die in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken onderzoek hebben gedaan naar de markt voor Informal Investors in Nederland, erkennen dat genoemde initiatieven ieder op eigen wijze een bijdrage hebben geleverd aan het versmallen van de ‘equity gap’. Met name in de Informal Investors-fondsen zien zij een goed instrument om de bereikbaarheid van deze groep actieve investeerders te vergroten. Zij concluderen echter – terecht – dat op macro-niveau deze initiatieven onvoldoende zijn om de ‘equity gap’ te dichten. Hiervoor is meer nodig. De onderzoekers zoeken de oplossing in de richting van overheidssteun bij de opzet van dergelijke fondsen. De impuls van de overheid zou hierbij volgens de onderzoekers kunnen bestaan uit het verstrekken van de helft van het fondsvermogen van een lening. Zij stellen voor een fonds te creëren, waarin een aantal particulieren ƒ 5 miljoen aandelenkapitaal inbrengt en de overheid een gelijk bedrag aan lening ter beschikking stelt. Hiermee ontstaat een geldpot van ƒ 10 miljoen. Door de wijze van funding door de overheid (via een lening) ontstaat een rendementshefboom en een goedkope funding-mogelijkheid voor de aandeelhouders van het fonds, de Informal Investors. De omvang van het kapitaal is bewust laag gehouden, aldus de onderzoekers om te voorkomen dat men zich overeenkomstig de meeste participatiemaatschappijen vooral op grotere bedragen en latere ondernemingsfasen gaat richten.
    Qua bedragen richt het fonds zich op investeringsbedragen tot maximaal ƒ 1 miljoen. Tegelijk met een participatie door het fonds dienen een of meer Informal Investors ten minste een zelfde bedrag rechtstreeks in de desbetreffende onderneming te investeren. Dit om de daadwerkelijke betrokkenheid van een Informal Investor bij de doel-onderneming te waarborgen. Deze bedragen sluiten aan bij de in het onderzoek gesignaleerde bedragen van Informal Investors: 75 procent van de door deze groep gedane investeringen is kleiner dan ƒ 1 miljoen.
    Een andere vereiste is dat minimaal 75 procent van het fondsvermogen als nieuw geld wordt ingebracht in ondernemingen. Het initiatief dient zich derhalve vooral te richten op kapitaalinjecties in ondernemingen en niet zozeer op herplaatsingen of overname van bestaande aandelen van andere aandeelhouders.

    Bedenkingen
    Het voorstel van de onderzoekers moet worden toegejuicht. Het potentieel van de markt voor informeel kapitaal is groot en grotendeels nog onbenut. Het is goed dat door het onderzoek een discussie op gang wordt gebracht hoe dit potentieel te benutten. De onderzoekers hebben de oplossing gezocht in een stimulerende rol van de overheid. Waarschijnlijk hebben zij hierbij de PPM Garantieregeling voor ogen gehad, die begin jaren tachtig een impuls aan de venture capital-markt heeft gegeven. Deze regeling, die enkele jaren geleden door het volwassen worden van de markt is afgeschaft, voorzag erin dat participatie- maatschappijen onder bepaalde voorwaarden hun geleden verliezen deels op de overheid konden verhalen.

    Betwijfeld moet worden of het door de onderzoekers gelanceerde fondsidee kansrijk is. Met name kan worden betwijfeld of de groep ondernemingen die de meeste moeite heeft met het aantrekken van kapitaal, de starters, baat heeft bij een dergelijk fonds. Allereerst is het zeer de vraag of Informal Investors in dergelijke startersfondsen willen deelnemen. Bij de opzet van Staal Participaties hebben wij geconstateerd dat Informal Investors bij starters vanwege het risicoprofiel van geval tot geval willen beslissen. Een dergelijke structuur is in een fonds niet wenselijk vanwege de noodzakelijke slagvaardigheid. Om deze reden behoren starters niet tot het activiteitengebied van Staal Participaties. Beginnende ondernemers moet je overlaten aan de particuliere investeerders die hierin rechtstreeks willen investeren. Hiermee is de voor het succes van de starter noodzakelijke begeleiding ook het meest gewaarborgd. Ook het door de onderzoekers voorgestelde fonds zal tegen deze problematiek aanlopen.

    Op de tweede plaats is het door de gehanteerde criteria twijfelachtig of de starter bij het voorgestelde fonds terechtkan. Het door de onderzoekers voorgestelde criterium, dat over de gehele portefeuille het bedrag aan ‘nieuw geld’ ten minste 75 procent dient te bedragen, biedt hiervoor geen garantie. Met dit criterium bestaat de reële mogelijkheid dat dit fonds zich gaat beperken tot, of zich primair gaat richten op kapitaalinjecties in ondernemingen met een ’track record’, waardoor de starter buiten spel blijft staan. Dit kan leiden tot de absurde situatie, dat een mede door de overheid gefinancierd initiatief opgezet om de starter te financieren, deze uiteindelijk in de kou laat staan. Om dit te voorkomen is het aan te bevelen een leeftijdsgrens voor de ondernemingen waarin wordt geparticipeerd, te hanteren. Hierbij kan gedacht worden aan de eis, dat deze niet ouder mogen zijn dan bijvoorbeeld 2 jaar. Op deze manier wordt veiliggesteld dat de overheidssteun ook bij die groep terechtkomt waar hij voor bedoeld is: de starter.

    Wellicht dat de onderzoekers bij hun aanbeveling bewust ervan hebben afgezien een dergelijk criterium te hanteren. Wellicht willen zij zich niet primair op starters richten. Indien dit het geval zou zijn, zou dit vreemd zijn. Uit alle onderzoeken blijkt dat juist bij starters de problemen voor het aantrekken van financiering het grootst zijn. Indien de overheid steun bij het aantrekken van financiering zou verlenen, lijkt het meest voor de hand liggend als zij zich hierbij juist op deze groep beginnende ondernemers zou richten. Voor het segment daarboven, de doorgroeiers en jongere ondernemingen die relatief beperkte bedragen nodig hebben, lijken er veel minder problemen te bestaan. Met het inzichtelijk worden van de potentie van de markt voor informeel kapitaal komen er steeds meer initiatieven gericht op deze groep ondernemingen. Staal Participaties toont bijvoorbeeld aan dat dergelijke initiatieven ook zonder overheidssteun van de grond komen. Successen als die van Staal Participaties en de ruime aandacht voor het fenomeen Informal Investors, zullen meer partijen aanleiding geven zich te richten op dit aantrekkelijke segment. Dit moet worden toegejuicht. Informal Investors-fondsen kunnen in de markt een eigen plaats innemen, met name gericht op jongere en kleinere bedrijven (doorgroeiers) waar een redelijk actieve betrokkenheid nodig is. Hun plaats bevindt zich tussen de individuele Informal Investors (gericht op starters) en de traditionele participatiemaatschappijen (gericht op grotere en volwassen bedrijven). Door bundeling van informele investeerders kan de potentie van deze groep verder worden benut. De markt is er groot genoeg voor.

    Adviezen
    Voor de starters bieden dergelijke fondsen evenwel geen oplossing. De starter lijkt vooral te passen bij de individuele Informal Investor, die op deze wijze van geval tot geval kan beslissen en de noodzakelijke actieve begeleiding kan bieden zonder dat hij het rendement van zijn begeleidingsactiviteiten met anderen moet delen. Voor de starter blijkt ook de Informal Investors-markt evenwel gebrekkig te functioneren. Dit probleem moet niet primair aan de kant van de aanbieder van vermogen worden opgelost (door de overheid te laten deelnemen in Informal Investors-fondsen), maar aan de kant van de vrager, de starter zelf. Het EZ-onderzoek toont aan wat wij in de praktijk dagelijks tegenkomen: de door de meeste starters aangeleverde informatie is kwalitatief zeer beperkt. De meeste starters zijn niet in staat een behoorlijk business-plan te maken. Als je dit probleem niet oplost, zal ook het door de onderzoekers gepropageerde fonds de starter afwijzen. Ook de meeste Informal Investors wijzen om dezelfde reden deze starter af. Laten we vooral niet denken, dat de Informal Investor puur op gevoel en op de blauwe ogen van de starter beslist. Ook hij wil goed onderbouwde informatie. Uit het EZ-onderzoek blijkt dit het grootste knelpunt te zijn.

    Dit knelpunt dient te worden opgelost door de starter professionele begeleiding te bieden. De door partijen als de Kamer van Koophandel en het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (IMK) aangeboden begeleiding bieden blijkbaar onvoldoende soelaas. De starter moet in staat worden gesteld van bijvoorbeeld een accountant, een fusie- en overname-adviseur of Corporate Finance-afdeling van een bank, professionele begeleiding te krijgen. Probleem hierbij is de betaling van de fee. De beginnende ondernemer kan deze niet betalen (pas bij een succesvolle funding) en de adviseur wil geen funding-risico lopen. De onderzoekers doen in hun rapport enige aanzetten om dit knelpunt op te lossen (onder andere sponsoring). In het verlengde hiervan zou gedacht kunnen worden aan een subsidie-instrument voor dergelijke advieskosten. Bestaande subsidie-regelingen bieden hiervoor geen soelaas.

    In het kader van de noodzakelijke selectie van starters (‘het scheiden van het kaf van het koren’) is het evenwel noodzakelijk dat het voor de adviseur geen loterij zonder nieten wordt. De adviseur moet vertrouwen in de starter tonen door een deel van het funding-risico te lopen. Bij een succesvolle ontwikkeling van de starter zit de adviseur dicht bij het vuur voor toekomstige dienstverlening. Een alternatief is, dat de adviseur zich laat betalen in aandelen in de beginnende onderneming. Mocht de onderneming binnen een bepaalde periode failliet gaan, dan zou de overheid via een garantieregeling een deel van het verlies van de adviseur voor haar rekening kunnen nemen.

    Dergelijke maatregelen hebben naar alle waarschijnlijkheid meer zin om de Informal Investors-markt te activeren dan de tot nu toe door de overheid gehanteerde (fiscale) stimuleringsmaatregelen. Een ‘Tante Agaath-regeling’ zal een potentiële Informal Investor niet uit zijn stoel krijgen. Het vreemde is overigens, dat de overheid tegelijkertijd met de ‘Tante Agaath-regeling’ een fiscale wetswijziging introduceert, die het voor de potentiële informele investeerder aanmerkelijk minder interessant maakt om actief in starters te investeren. De particuliere investeerder die meer dan een 5%-belang in een starter verwerft kon tot 1 januari van vorig jaar rekenen op een onbelaste vermogenswinst op termijn bij een positieve ontwikkeling van de starter. Sinds de Vermeend-wijziging is deze winst belast. De introductie van de ‘Tante Agaath-regeling’, bedoeld om de Informal Investor te activeren, komt hiermee wel in een heel vreemd daglicht te staan. Vrijwel tegelijk met een fiscale stimuleringsmaatregel wordt een fiscale wetswijziging van kracht die leidt tot een passievere houding van (potentiële) informele kapitaalverschaffers.

    Zwakke broeders
    Alle aanbevelingen ten aanzien van starters ten spijt, zullen we ons moeten realiseren dat een deel van het starterssegment nooit financiering zal kunnen vinden. Uit het K+V-onderzoek blijkt dat kwaliteit van het management het belangrijkste selectiecriterium vormt voor Informal Investors bij de beoordeling van proposities. Het geconstateerde meest aanwezige knelpunt, de geringe kwaliteit van de proposities, betreft vooral de beperkte kwaliteit van het management.

    Dit knelpunt lijkt niet oplosbaar. Sommigen hebben het in zich om ondernemer te worden, anderen niet. Het lijkt er soms op dat de vele onderzoeken naar de aansluiting van vraag en aanbod en de klaagzang van velen over de geringe bereidheid van kapitaalverschaffers om in starters te investeren gevoed worden door de ervaringen van deze laatste groep. Bij de vaak, ook in het EZ-onderzoek, geconstateerde ‘equity gap’ voor starters is een nuancering dan ook op zijn plaats. We moeten niet de illusie hebben te veronderstellen dat iedere starter funding kan krijgen. Vanuit de praktijk weten we met z’n allen dat een deel van het starterssegment van een uiterst beperkt kwalitatief niveau is, met name het management. Ook Informal Investors zullen dit segment links laten liggen. Dit moeten we vooral zo houden en dit niet met overheidsstimuleringsmaatregelen trachten te veranderen. Hier moet de markt zijn werk doen en de zwakke broeders scheiden van de Steve Jobsen van deze wereld. Zoals de meeste clichés is ook deze waar: een goeie starter kan altijd financiering vinden.

    Slot
    De Informal Investors vormen een relatief nieuwe categorie aanbieders van risicodragend vermogen, die aanvullend zijn op de traditionele participatiemaatschappijen. Informele investeerders richten zich meer op starters, jongere en kleinere bedrijven, terwijl de participatiemaatschappijen zich focussen op grotere en volwassen bedrijven.

    In de huidige hype rond het fenomeen Informal Investors moeten we ons een aantal zaken goed realiseren. Allereerst gedraagt de informele investeerder zich bij een aantal zaken niet wezenlijk anders dan participatiemaatschappijen. Ook hij wil goed onderbouwde informatie alvorens een beslissing te nemen en deze informatie is veelal financieel van aard. Ook bij het volgen van de participatie stuurt de Informal Investor in belangrijke mate op basis van financiële gegevens. Op de tweede plaats bestaat dé Informal Investor niet. Deze groep investeerders is zo breed gespreid dat het heel moeilijk is een eenduidig beeld van het investeringsgedrag te schetsen. Tot slot moeten we de Informal Investor niet idealiseren. In de praktijk gaat het nogal eens fout in de relatie tussen de directeur van een bedrijf en de financierende particulier. Ondernemers klagen vaak – en soms terecht – dat de investeerder te veel op de stoel van de directie gaat zitten. Ook vertonen informele investeerders in sommige gevallen grillig gedrag. Door wijziging in hun privé-situatie kan het investeringsbeleid vrij eenvoudig wijzigen, met alle nare consequenties van dien voor de ondernemer waarin is geïnvesteerd. Ook bij overlijden van de financier wordt de ondernemer hiermee geconfronteerd; het is dan niet onwaarschijnlijk dat de nabestaanden geld willen zien of zich actief met de participatie willen gaan bezighouden terwijl zij de ondernemerservaring van pa missen.

    Dit laat onverlet dat de Informal Investor een belangrijke betekenis voor de Nederlandse economie heeft. Met name in segmenten waar het moeilijk is om kapitaal aan te trekken en waar een zeer actieve begeleiding nodig is, bij starters en turnarounds, kan de Informal Investor door zijn operationele ervaring een belangrijke bijdrage leveren aan de groei en bloei van deze ondernemingen. De informele investeerder is evenwel moeilijk te vinden. Deze bereikbaarheid kan opgelost worden door de opzet van Informal Investors-fondsen. Deze zijn eenvoudig toegankelijk, terwijl zij via de betrokkenheid van de deelnemende informele investeerders in staat zijn meer dan geld alleen in te brengen. Bovendien worden de hierboven genoemde nadelen van rechtstreekse deelname door een particuliere investeerder door deze vorm van formalisering van informeel kapitaal weggenomen.

    Deze fondsen lijken vooral een functie te kunnen vervullen bij het segment van jongere en kleinere bedrijven, de doorgroeiers, waarbij enerzijds een redelijk actieve betrokkenheid gevraagd wordt, doch waar anderzijds het risicoprofiel van de investeringen zodanig is, dat de Informal Investors bereid zijn de beslissingsbevoegdheid omtrent investeringen over te dragen aan de beheerder van het fonds. Starters en zware turnarounds voldoen niet aan deze vereisten. Bij dit soort investeringen is een zodanig actieve begeleiding door een individuele investeerder vereist, dat dit segment niet geschikt is om vanuit een fonds te bedienen. Gezien de vereiste inspanningen wil een Informal Investor in dit segment zijn rendement niet delen met anderen die passief zijn en wil hij het beslissingsrecht niet uit handen geven. Starters en turnarounds zullen zich dus rechtstreeks tot de Informal Investor moeten wenden. Aan alle betrokkenen de schone taak om de Informal Investor beter bereikbaar te maken, zodat het enorme potentieel dat in de informele markt beschikbaar is, benut gaat worden.

    Literatuur
    Koning, D.A.E.G. en Schuit J.W.R., Stille spelers met eigen vermogen 1996, DELWEL uitgeverij, Den Haag, ISBN 90-6155-752-6.
    K+V organisatie adviesbureau B.V., en Entrepreneurial Holding B.V., onderzoek in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, De rol van informal investors op de Nederlandse markt voor risicodragend vermogen, onbekend maar zeer bemind, december 1996, Arnhem, Den Haag.
    Hoppenbrouwer, F.C.M., Risicodragend vermogen: De opkomende markt van Informal Venture Capital in Nederland, Stichting NeBIB, 1996, ISBN 90-9009866-6.
    Schuit J.W.R. en Van Wijk M, Informal Investors, 1994 DELWEL uitgeverij Den Haag, ISBN 90-6155-609-0.
    Schuit, J.W.R., Staatscourant 44, 4-3-1997, blz. 5, Informal Investor rekent vooral in betrokkenheid.
    Signaal nr. 2, maart 1997, Onbekend, maar zeer bemind.
    Het Financieele Dagblad, 31-1-1997, blz. 15, Mkb verdeeld over durffonds voor starters.
    Het Financieele Dagblad, 4 maart 1997, blz. 17, Staal onderneemt samen met particulieren.

    R. de Boeck

  • Gerelateerde artikelen