Het Nederlandse pensioenstelsel van de toekomst
Nu staatsecretaris Jetta Klijnsma haar voorstel voor een nieuw financieel toetsingskader (FTK) naar de Raad van State heeft gestuurd, lijkt er eindelijk duidelijkheid te komen over de toekomst van ons pensioenstelsel. Sinds 2009 loopt de discussie over de toekomstbestendigheid van ons pensioenstelsel en met het voorstel van de staatssecretaris zou die ten einde moeten komen. Maar resulteren de voorstellen in een toekomstbestendig pensioenstelsel of komen ze als mosterd na de maaltijd?
Door de crisis van 2008 werd duidelijk dat ons pensioenstelsel kwetsbaar is en dat er iets zou moeten veranderen. De commissie Toekomstbestendigheid Aanvullende Pensioenregelingen, beter bekend onder de naam van voorzitter Goudswaard, doet in opdracht van de regering onderzoek naar ons pensioenstelsel en stelt dat Nederland een uniek stelsel heeft van aanvullend pensioen.
“Door collectiviteit en solidariteit worden risico’s met elkaar gedeeld en de verplichtstelling zorgt voor een brede dekking. Dit maakt vormen van verzekeren mogelijk die in de markt niet (gemakkelijk) te realiseren zijn.”
Dit stelsel staat echter onder druk, de kosten lopen sterk op en deelnemers kregen voor het eerst te maken met langdurige indexatiekortingen. Zoals we nu weten worden de pensioenrechten zelfs verlaagd. En dan spreken we nog niet eens over de gevolgen van de internationale boekhoudregels (IFRS of USGAAP) die sinds 2006 gelden.
“De commissie concludeert dat het Nederlandse pensioenstelsel met de bestaande ambities en veronderstelde zekerheid onvoldoende toekomstbestendig is vanwege de vergrijzing, de stijgende levensverwachting en de toenemende kwetsbaarheid voor financiële risico’s.” De commissie geeft aan dat er nauwelijks meer rek zit in de premie en dat er oplossingen gezocht moeten worden in een beperking van de ambitie en/of anders omgaan met risico’s.
Reëel kader
In 2010 bereiken de sociale partners in de Stichting van de Arbeid het pensioenakkoord Voorjaar 2010. Zij komen met een voorstel waarbij de premie op het bestaande niveau zou blijven. Exogene schokken op de financiële markten of als gevolg van sterfteontwikkeling zouden geen invloed meer mogen hebben op het premieniveau.
Naast een nominaal kader zou er een reëel kader moeten komen waarin pensioenen als het ware mee-ademen met de financiële gezondheid van het fonds. Maar waar staan we nu na vier jaar discussie? Recente wetswijzigingen hebben ervoor gezorgd dat onze AOW en de pensioenleeftijd meebewegen met de levensverwachting. Ook de pensioenambitie is bijgesteld. Maar een overgang naar een reëel kader, zoals de Stichting van de Arbeid (STAR) in 2010 heeft voorgesteld, lijkt de staatsecretaris niet aan te durven.
Zelfs een schrijven van een aantal van de grootste pensioenfondsen die willen overstappen naar een reëel kader en bereid zijn het risico van mogelijke processen zelf te dragen, lijkt de staatsecretaris niet op andere gedachten te brengen. Terwijl de discussie over een nieuw FTK liep, zijn de pensioenlasten, premies al dan niet in combinatie met herstelbetalingen, sterk gestegen.
De validatie van pensioenen onder internationale boekhoudregels heeft ook gevolgen voor de pensioenanimo bij ondernemingen. In reactie hierop hebben ondernemingen de pensioenregelingen en bestaande financieringsafspraken aangepast. Veel verzekerde regelingen zijn of worden omgezet naar individuele DC-regelingen. Grote ondernemingen met een eigen pensioenfonds kiezen ervoor de bestaande regelingen voor nieuwe toetreders te sluiten, financieringsafspraken aan te passen en over te gaan op een collectieve DC-regeling of zelfs een individuele DC-regeling.
Met de recente overgang van ABN AMRO naar een collectieve DC-regeling zijn de grote banken om en Shell heeft voor nieuwe werknemers voor een DC-regeling gekozen. De recente fiscale versobering zal deze trend naar verwachting niet meer keren. Zeker niet nu de politiek van mening is dat de besparing op pensioen terug moet komen in de loonruimte.
Betaalbaarheid
Met de strengere eisen voor pensioenfondsen lijkt de overheid weinig oog te hebben voor de realiteit waar ondernemingen mee te maken hebben. Pensioen is nog altijd een arbeidsvoorwaarde en als deze niet langer betaalbaar is, gaan ondernemingen naar beter passende alternatieven zoeken, zoals de beschikbare premieregeling – een alternatief dat ten koste gaat van de geprezen collectiviteit en solidariteit.
Wat de toekomst van de pensioenfondsen betreft zien we een steeds verdere afname van het aantal fondsen. Het is zeer de vraag of er op termijn nog wel een bestaansrecht is voor ondernemingspensioenfondsen. We zien dat het aantal fondsen dat via een buy-out naar een verzekeraar wordt gebracht zo groot is dat de maximum capaciteit in Nederland wel is bereikt. Het is een kwestie van tijd voordat buitenlandse spelers de buy-outmarkt in Nederland zullen betreden; er staan daarvoor al partijen klaar.
Alternatieven
Daar waar een buy-out of CDCregeling op dit moment te duur is, wordt gezocht naar alternatieven. Het algemeen pensioenfonds (APF) lijkt vanuit de governance-gedachte een mooi alternatief, maar of deze pensioenfondsen voor 2015 operationeel zullen zijn, is nog maar de vraag.
Een ander alternatief zou de internationale route kunnen zijn van een cross-border pensioenfonds (ook wel aangeduid als IORP). Hiermee zou alsnog invulling worden gegeven aan de wens van de Europese Commissie uit 2003 tot meer grensoverschrijdende activiteiten voor pensioenen.
We concluderen dat daar waar de overheid nog halsstarrig vasthoudt aan een nominaal stelsel, ons pensioenstelsel feitelijk al naar een reëel stelsel is overgegaan. Dit betreft niet alleen de ondernemingen die de overstap naar (C)DC hebben gemaakt, maar ook de bedrijfstakpensioenfondsen waar de premie slechts beperkt kan stijgen en waar verlaging van de pensioenrechten al plaats heeft gevonden.
Weliswaar zien we een sterke beweging naar DC-regelingen, maar daarbij gaat het om ondernemingen die niet verplicht aangesloten zijn bij bedrijfstakpensioenfondsen (Bpf). Vooralsnog is bijna 85 procent van de Nederlanders verzekerd bij een Bpf. Daarmee blijft ons unieke stelsel waarbij risico’s worden gedeeld en verplichtstelling van kracht is, vooralsnog overeind.
Of dit in de toekomst houdbaar is, valt te bezien. Het stelsel staat onder grote druk, er zijn vragen over de solidariteit tussen de generaties, de doorsneepremie en verplichtstelling staan ter discussie en het ziet er niet naar uit dat premies op de korte termijn sterk zullen dalen. De markt zal blijven reageren en onder (internationale) druk zal het stelsel bewegen in de richting waar de lasten voor ondernemingen verantwoord zijn.
Olaf Dreierink is Senior Client Consultant van Aon Hewitt