De kip met de gouden eieren
Inzicht in ondernemingsprestaties is in artikel 2:362 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bondig omschreven als ‘een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen en resultaat’. Uit naam van amorf ‘Europa’ raakt het inzichtvereiste echter steeds verder uit het zicht door onevenwichtige aangroeisels, zoals ‘de door de International Accounting Standards Board vastgestelde en door de Europese Commissie goedgekeurde standaarden’ (nieuw lid 8 van genoemd artikel). In artikel 2:391 lid 1 BW sprankelt nog een lichtstraaltje door het dichte regelwoud. ‘Voor een goed begrip’ kan in het jaarverslag een analyse van prestatie-indicatoren nodig zijn ‘met inbegrip van milieu- en personeelsaangelegenheden’. Het ontwikkelen en aanwenden door de onderneming van persoonlijke talenten en kennis is een essentiële prestatie-indicator, maar komt in het hele jaarrekeningrecht niet voor.
Vluchtig
De arbeidsrelatie is ten onrechte afgegleden tot een vluchtig contact. Het is tijd dat ondernemingen en medewerkers weer samen gaan investeren in de lange termijn en dat de samenleving zich richt op sociale mobiliteit door ontplooiing en waardering van persoonlijke talenten, ongeacht afkomst en levensbeschouwing. Nu dreigt de kip met de gouden eieren te worden geslacht. Zo is vrouwelijk toptalent in Nederland volledig onbenut. Dit enorme braakliggende creatieve potentieel ter grootte van om en nabij 50 procent (!) van het totaal beschikbare toppotentieel kan worden aangeboord door toereikende maatschappelijke faciliteiten voor zwangerschap, bevalling en ouderschap. Zwangerschap, bevalling en ouderschap zijn géén ziekten, maar essentiële creatieve krachten van de mensheid. Een tweede braakliggend potentieel is het aangeboren creatieve talent van ‘new borns’, dat op veel jongere leeftijd en deskundiger aandacht moet krijgen om in onze ingewikkelde samenleving tot volle ontplooiing te kunnen komen.
Ontwikkelingspedagoge Sandra Veenstra van Grow’n’up heeft in 2000 nadrukkelijk gewezen op de juist daarin gelegen synergie tussen ondernemingen en samenleving (‘Niet de opvang, maar de opvoeding moet centraal staan bij kinderopvang’, Het Financieele Dagblad, 16 oktober 2000). Er gaat onnodig veel talent verloren. In een harmonieuze samenleving neemt het kind vanaf de geboorte een gelijkwaardige plaats in. Wat bij aanvang van een mensenleven wordt nagelaten is later niet meer te herstellen. Ook ‘hoger’ in de productieketen, tot en met de ondernemingsleiding, moet een evenwichtige man-vrouwverdeling met kracht worden ondersteund.
Daadkrachtige ontsluiting van het menselijk kapitaal besloten in de vrouwelijke bevolking en effectieve ontwikkeling van de aangeboren talenten van mannelijke en vrouwelijke ‘new borns’ is noodzakelijk. Zorgelijk geneuzel en angstpraat over vergrijzing, globalisering, dominantie van China en dergelijke is volstrekt overbodig. Ondernemingen moeten hun verantwoordelijkheid nemen door hun beleid te richten op ontsluiting van het menselijk potentieel en hiervan verslag doen in hun jaarverslag.
Drs. Ruud H. Veenstra RA heeft een lange staat van dienst als openbaar accountant van grote en internationale ondernemingen (vanaf 1970) en als onafhankelijk accountancyconsultant (vanaf 1992). Daarnaast publiceert hij regelmatig over vakonderwerpen.