Décharge in debat

fallback
Het verlenen van décharge is in Nederland standaardpraktijk. Toch ziet men de laatste tijd dat de vanzelfsprekendheid waarmee in het verleden door de Algemene Vergadering van Aandeelhouders (AvA) décharge verleend werd, is afgenomen. Zowel bij Shell en Ahold als bij Kendrion is de vraag of décharge al dan niet verleend moest worden aan de orde geweest. Hoewel het voorstel bij Shell uiteindelijk werd aangenomen, heeft maar liefst 40 procent van de aanwezige aandeelhouders tegen décharge gestemd. Bij Ahold is men zelfs zo ver gegaan de déchargeverlening van de agenda te schrappen en bij Kendrion is décharge in het geheel niet verleend.

In Nederland schrijft de wet sinds 1 december 2001 voor dat vaststelling of goedkeuring van de jaarrekening op de aandeelhoudersvergadering niet strekt tot kwijting (décharge) van de bestuurders. Vóór deze wetswijziging bevatten de statuten van een vennootschap vaak een regeling waarmee met de vaststelling van de jaarrekening tevens kwijting aan het bestuur werd verleend. Nu de décharge afzonderlijk in stemming gebracht moet worden, wordt het déchargebesluit gewoonlijk opgenomen als een apart agendapunt voor de jaarlijkse vergadering.

De wetswijziging is destijds ingevoerd met het doel om de verantwoording van het bestuur en de informatieverstrekking aan de AvA te vergroten. Het blijkt wel dat deze wijziging succes heeft gehad. Waar vroeger de discussie zich tijdens de jaarlijkse vergadering veelal niet expliciet toespitste op het verlenen van de kwijting, is dit heden ten dage steeds meer het geval. Met de VEB, PGGM en ABP voorop in de strijd wordt het déchargebesluit steeds vaker aan de kaak gesteld.

Soms bevatten de statuten van een vennootschap een regeling die bepaalt dat verlening van décharge op de agenda van de jaarvergadering moet staan. In dat geval zijn het bestuur, en mogelijk de Raad van Commissarissen, in beginsel tot agendering verplicht. Slechts in uitzonderlijke omstandigheden mag hiervan worden afgeweken. Bij Ahold heeft men blijkbaar gemeend dat deze omstandigheden zich voordeden door dit punt weer van de agenda te halen. In de regel zal de décharge echter op de agenda geplaatst worden en uiteindelijk ook worden verleend. De reikwijdte van décharge is echter beperkt.

BESTUUR VERANTWOORDELIJK
Een décharge strekt zich volgens de rechtspraak niet uit tot informatie waarover een individuele aandeelhouder de beschikking heeft gekregen uit anderen hoofde dan uit de AvA en de jaarrekening naar voren is gekomen, en ook niet tot gegevens die niet uit de jaarrekening blijken of niet op andere wijze aan de AvA bekend zijn gemaakt voordat deze de jaarrekening vaststelde. Voorafgaand aan het verlenen van décharge legt het bestuur verantwoording af over het gevoerde beleid, onder meer door het presenteren van de jaarrekening.

Décharge moet dan ook gezien worden als een besluit van de AvA op basis van gegevens die ter verantwoording aan deze vergadering zijn verstrekt. Naar mijn mening is er geen reden om aan te nemen dat de décharge zich ook uitstrekt tot datgene wat aandeelhouders redelijkerwijze konden weten, of waarop zij bedacht hadden kunnen zijn. Op deze punten zijn immers geen expliciete uitspraken gedaan tijdens de AvA.

De bestuurders blijven bovendien verantwoordelijk voor informatie die pas na de vaststelling van de jaarrekening bekend is geworden, en die tijdens hun aanstelling nooit op een andere manier bekend is gemaakt aan de aandeelhouders.

Dit alles betekent overigens niet dat de décharge onverkort leidt tot gehele kwijting voor mogelijke misstanden waarvoor het bestuur aansprakelijk zou kunnen zijn, indien deze misstanden zouden blijken uit de jaarstukken of uit de jaarvergadering. Besluiten tot décharge kunnen onder omstandigheden strijdig zijn met de redelijkheid en billijkheid. De Ondernemingskamer heeft al in een aantal gevallen besloten tot vernietiging van een déchargebesluit.

GEEN SCHUILPLAATS
Bovendien wordt décharge, zoals gezegd, verleend door de AvA. Het besluit moet worden aangemerkt als een besluit van de vennootschap. De kwijting ziet dan ook slechts toe op de interne aansprakelijkheid van de bestuurders, dat wil zeggen de aansprakelijkheid van bestuurders tegenover de vennootschap. De décharge ziet niet op de aansprakelijkheid voor het handelen van het bestuur ten opzichte van derden. Dat betekent dat individuele aandeelhouders bestuurders nog steeds kunnen aanspreken op het beleid. Dit is niet anders voor crediteuren van de vennootschap.

In de praktijk zullen het met name die minderheidsaandeelhouders en crediteuren zijn die een bestuur aansprakelijk stellen voor geleden schade. Het feit dat de vennootschap kwijting heeft verleend aan het bestuur moet dan ook van beperkte betekenis worden geacht. Ook in geval van class-actions, zoals die onlangs tegen verschillende beursvennootschappen gestart zijn, zal het bestuur zich niet kunnen verschuilen achter verleende décharge.

Mochten er vorderingen ingesteld worden tegen een bestuurder door minderheidsaandeelhouders of derden, dan zal het niet verlenen van de décharge niet direct tot aansprakelijkheid leiden. Toch zal het als ammunitie gebruikt kunnen worden in mogelijke procedures.

Zo zou de Ondernemingskamer de weigering aan kunnen merken als een argument om te twijfelen aan een juist beleid, zodat zij voorlopige voorzieningen binnen de vennootschap kan treffen. Hoewel de betekenis van de décharge beperkt is, zal een bestuurder zich de décharge toch niet graag onthouden zien worden.

Gerrit-Jan Bolderman is advocaat in Amsterdam en partner binnen de ondernemingsrechtsectie van Lovells

Gerelateerde artikelen