Column Peter Paul de Vries – Intrinsieke waarde
Deze advertentie lokt tegenreacties uit. Het Financieele Dagblad plaatste een ingezonden artikel getiteld ‘VEB mag geen oordeel geven over beurskoers’, er worden vraagtekens gezet bij de relevantie van de intrinsieke waarde en anderen klagen over het middel: de advertentie. Ik zal de argumenten één voor één behandelen. De eerste tegenreactie is niet goed onderbouwd. De schrijver stelt dat de VEB geen oordeel mag geven over de beurskoers, maar onderbouwt dat niet. Niet mogen duidt op overtreding van wet- en regelgeving, iets waarvan geen sprake is.
Het geven van een oordeel over de beurskoers past bovendien ruim binnen de doelstelling van de VEB: het behartigen van de belangen van effectenbezitters. Effectenbezitters kunnen er baat bij hebben als zij tijdig worden geïnformeerd of gewaarschuwd.
Voorts valt niet in te zien waarom, als banken en effectenhuizen op dagelijkse basis koop-, houd- en verkoopadviezen mogen geven, de VEB dit niet zou mogen. Of dit voor de vereniging verstandig is, is een andere vraag, maar daarover beslist het bestuur van de VEB en (uiteindelijk) de ledenvergadering. Het tweede punt is de relevantie van intrinsieke waarde. De VEB hanteert daarbij de definitie: het aan de gewone aandelen toekomende eigen vermogen. Bij gewone beursfondsen met operationele bedrijfsactiviteiten is dat een relatief onbelangrijk gegeven. Bij de bewuste advertentie gaat het evenwel niet om bedrijven met omvangrijke operationele bedrijfsactiviteiten. DVRG beschikt over vastgoed en participaties en voor RTC zal – na de inbreng van 15 miljoen euro – hetzelfde gelden. Bij zowel vastgoedfondsen als participatiemaatschappijen is de intrinsieke waarde een zeer relevant gegeven. Zij rapporteren deze waarde zelfs als kengetal aan beleggers. Bij vastgoedfondsen komt de waarde van de vastgoedportefeuille minus de schulden toe aan de aandeelhouders. Bij participatiemaatschappijen wordt de waarde van het aandeel bepaald door de som van de participaties en belangen minus eventuele schulden. De VEB onderzocht deze twee categorieën en concludeerde dat vastgoedfondsen gemiddeld 18,5 procent boven de intrinsieke waarde noteren en participatiemaatschappijen circa 12 procent. In dat licht zijn de premies bij DVRG (642 procent) en RTC (930 procent) extreem hoog.
LOPENDE BAND
De derde kritische vraag aan de VEB is of een advertentie wel het geëigende middel is om het beleggend publiek te informeren of te waarschuwen voor risico’s? Het is eenvoudiger om die vraag voor de gespiegelde situatie te beantwoorden. Mag een fonds of een externe partij een advertentie plaatsen waarbij een gunstige vergelijking wordt getoond met het oogmerk om interesse voor dat aandeel te wekken? Natuurlijk mag dat, mits de gegevens in die advertentie juist zijn.
Het gebeurt ook aan de lopende band. Sommige beleggingsfondsen adverteren met de verhouding tussen beurskoers en intrinsieke waarde (bijvoorbeeld European Assets Trust en DIM Vastgoed), andere tonen de gunstige rendementen ten opzichte van concurrerende fondsen. Dan moet het spiegelbeeld dus ook kunnen: het wijzen op ongunstige verhoudingsgetallen of prestaties. De conclusie is dat de VEB het recht heeft om te wijzen op de relatief hoge beurswaardering van een aandeel en daarbij het middel van de advertentie mag gebruiken. Dat middel is weliswaar nieuw, maar de VEB achtte het van belang om het brede beleggend publiek te informeren en niet alleen haar eigen leden.
Peter Paul de Vries is directeur van de Vereniging van Effectenbezitters (VEB)