China is steeds minder de goedkope wereldfabriek
De prijzen die Chinese fabrieken vragen voor hun waren zijn in maart harder opgelopen dan waar kenners in doorsnee rekening mee hielden. Vooral de hogere energieprijzen, die weer het gevolg zijn van de Russische invasie in Oekraïne, zorgden voor extra kosten. Daarnaast zorgde een opleving van het coronavirus in China voor problemen, vooral op het gebied van bevoorrading.
De producentenprijsindex (PPI), die de kosten van goederen aan de fabriekspoort meet, steeg in maart op jaarbasis met 8,3 procent, zo meldde het Chinese statistiekbureau. Door de geopolitieke spanningen zijn de prijzen van grondstoffen hard opgelopen, wat ervoor zorgt dat de prijsstijgingen door producenten gecompenseerd moeten worden in de verkoopprijs.
Ook de consumenteninflatie liep in China op in maart. In doorsnee waren Chinezen 1,5 procent duurder uit dan een jaar eerder voor de dagelijkse boodschappen en andere vaste lasten. De oplopende prijzen werden mede ook door de oorlog in Oekraïne veroorzaakt, omdat zowel Rusland als Oekraïne belangrijke exporteurs zijn van grondstoffen als tarwe, plantaardige olie en mais.
Volgens kenners kan de inflatie in China verder oplopen in april omdat veel consumenten in het land aan het hamsteren zijn geslagen. Daarbij trekken ze lering uit de lockdown in Shanghai waar mensen vanwege de strenge lockdown problemen hadden om aan levensmiddelen te komen. Verder schopten de coronacontroles ook de aanvoerketens in de rest van het land in de war.