Bedrijfspensioen onder druk

fallback
De problemen bij pensioenfondsen worden momenteel aangepakt met een sterke nadruk op de solvabiliteitspositie van de fondsen. Is die aanpak voldoende? Is wellicht een bredere kijk op ondernemingspensioenfondsen nodig?

Het is snel gegaan in pensioenland. In een periode van krap twee jaar heeft de scherpe daling van de aandelenkoersen, in combinatie met de lage rente, gezorgd voor een totaal andere blik op de garanties van het Nederlands pensioensysteem.

Groeiden eind jaren negentig de bomen nog tot in de hemel en werd er bij de pensioenfondsen gewerkt met gemiddelde lange termijn rendementen van meer dan tien procent op aandelen, inmiddels komen veel van hen gevaarlijk dicht in de buurt van de kritische ondergrens van de vereiste dekkingsgraad, de belangrijkste solvabiliteitsgraadmeter bij pensioenfondsen.

In de slipstream hiervan veranderde de discussie bij ondernemingspensioenfondsen van welke partijen nu recht hadden op het toenmalige solvabiliteitssurplus naar de vraag wie nu verantwoordelijk is voor de ontstane tekorten.

Zijn dit de gepensioneerden, die het mogelijk zonder indexatie moeten doen? Zijn het de werknemers die meer premie zullen moeten betalen of wellicht geconfronteerd worden met een versoberde regeling op lange termijn? Of draait de werkgever, en daarmee vooral de aandeelhouder, voor het tekort op door diverse bijstortingen?

Afwenteling
Lex Heijnis, directeur Pensioenfonds ABN Amro, wil niet spreken van afwenteling. “Ons pensioenfonds kampt met sterk groeiende verplichtingen en tegelijkertijd tegenvallende beleggingsresultaten.

Het oplossen van deze problematiek is een gezamenlijke verantwoordelijkheid en er moet rekening worden gehouden met de belangen van alle belanghebbenden.” Ben Mulder, voorzitter van Stichting Pensioenfonds Océ: “Alle partijen moeten zodanig bijdragen dat er sprake is van een evenwichtige lastenverdeling over de stakeholders.

Leuk is het niet; alles doet pijn zoals het tijdelijk inhouden van de indexering van de pensioenuitkeringen en het verhogen van premies. Toch kregen wij van de werknemers en van aandeelhouders en analisten weinig kritiek op onze plannen.”

De praktijk bij veel Nederlandse ondernemingen leert dat alle drie de partijen in dit verband aan de beurt komen. Veelal gebeurt dit op basis van onderlinge afspraken op het gebied van premieheffing en bijstortingen in het geval van onderdekking tussen de sponsor en het pensioenfonds, wat is vastgelegd in een financieringsovereenkomst.

Diverse grote bedrijven als TPG en Wolters Kluwer, maar ook kleinere ondernemingen als Ballast Nedam, maakten bij de presentaties van de jaarcijfers bekend ten koste van de nettowinst aanzienlijke bedragen bij te gaan storten.

Ook de discussie omtrent de indexatie wordt door veel pensioenfondsen, waaronder ABP en de pensioenfondsen van KLM en Océ niet geschuwd. En ook de premieverhogingen zijn niet onbespreekbaar meer.

Werknemers van onder meer Philips en ING Groep kregen te horen dat het op korte termijn waarschijnlijk afgelopen is met het premievrije pensioen. Akzo Nobel liet daarnaast onlangs weten dat zij het beleggingsrisico gerelateerd aan de pensioenopbouw wil verleggen van het pensioenfonds naar de werknemer.

Dalende koersen
Wat opvalt aan de maatregelen die tot nog toe zijn genomen, is dat ze vooral gericht zijn op het verbeteren van de dekkingsgraad van het pensioenfonds. De druk die de toezichthouder Pensioen- en Verzekeringskamer (PVK) op de sector legt speelt hierbij een belangrijke rol.

Robert Merton vindt deze zienswijze te beperkt. Merton, in 1997 winnaar van de Nobelprijs voor de Economie, is professor aan de Harvard University en mede-oprichter van het Amerikaanse Integrated Finance Limited, een zakenbank die een partnership heeft afgesloten met NIB Capital Bank.

NIB Capital is een Nederlandse merchant bank die onder meer financiële maatwerkoplossingen biedt aan grote en middelgrote ondernemingen in Noordwest Europa.

In een aantal sessies met klanten van NIB Capital pleit Merton voor een bredere bedrijfseconomische context met als uitgangspunt de sponsor van het pensioenfonds, oftewel de desbetreffende onderneming.

“Je moet het pensioenfonds economisch zien als een onderdeel van je normale bedrijfsvoering en balansstructuur. De bezittingen (beleggingen) en pensioenverplichtingen zijn in feite bezittingen en verplichtingen van de betrokken onderneming.”

Volgens Merton is de financieel bestuurder medeverantwoordelijk voor het beleggingsbeleid van het pensioenfonds. “Hij moet uiteindelijk verantwoording afleggen aan de aandeelhouders. Niet alleen over mogelijke bijstortingen maar ook in een breder verband. Het risicoprofiel van het pensioenfonds moet afgestemd zijn op het risicoprofiel van de onderneming.

Belegt het pensioenfonds relatief veel in aandelen, dan is er vanuit risico-oogpunt minder ruimte voor de onderneming om elders additionele risico’s te nemen. Omgekeerd is het natuurlijk ook het geval: bij meer obligatiebeleggingen in het pensioenfonds heeft de onderneming meer ruimte om elders risico te nemen.

Overigens is de beleggingsmix niet de enige factor in dit verband. Je moet ook kijken naar de demografische samenstelling van de deelnemers, de verwachte salarisontwikkeling en de interne rekenrente.”

Merton: “Verder kun je het pensioenprobleem niet zomaar afwentelen op de werknemers via bijvoorbeeld hogere premies of versoberingsregelingen. Als de situatie voor hen te ongunstig wordt nemen werknemers ontslag of word je als werkgever minder interessant.”

De aandeelhouders draaien derhalve (via bijstortingen door de werkgever die ten laste komen van de nettowinst) voor pensioenverliezen op of, in het geval van een goed beursklimaat, profiteren van het surplus.

“Een aandeelhouder kan er natuurlijk ook voor kiezen zijn stukken te verkopen, maar heeft naar alle waarschijnlijkheid zijn verlies al opgelopen. De koers zal immers dalen als er twijfels zijn over mogelijke tekorten bij het pensioenfonds.”

Schaduwzijde IAS
“Het verbaast me niet dat deze zienswijze van een Amerikaan komt,” reageert Pierre Vincent, hoofd Investor Relations bij Océ. “Mertons gedachten zijn gebaseerd op de Amerikaanse boekhoudregels.

Omdat Océ een beursnotering heeft in Amerika rapporteren wij ook op Lexis van US GAAP dus wij zijn hiermee bekend.” Wel loopt Merton volgens Vincent hiermee vooruit op de IAS-richtlijnen, die vanaf 2005 voor alle Europese beursgenoteerde ondernemingen verplicht wordt: “Ook bij IAS worden alle pensioenverplichtingen meteen geprojecteerd op de balans.”

Tijmen Bout, hoofd Accounting Policy Group Finance bij ABN Amro, die de overstap naar IAS een goede stap vindt voor de pensioenverslaggeving: “Pensioenafspraken leiden tot verplichtingen van de werkgever over een zeer lange periode.

Bij IAS komt dit lange termijn karakter goed tot uitdrukking. Daarnaast worden verschillen tussen geraamde en gerealiseerde cijfers niet direct in het resultaat opgenomen maar worden gespreid over een groot aantal jaren.”

Dat neemt niet weg dat de invoering van IAS ook nadelen kent. Heijnis (ABN Amro): “Het grote verschil in boekhoudkundige verwerking van de pensioenverplichtingen bij IAS zou ertoe kunnen leiden dat moet worden afgestapt van het kapitaaldekkingsstelsel, op basis waarvan de Nederlandse pensioenfondsen nu nog werken.

De verschillen zijn zo groot dat het wenselijk lijkt dat pensioenregelingen dienen te worden aangepast aan het beschikbare premiestelsel.” Pierre Vincent ziet vanaf 2005 een andere schaduwzijde opdoemen: “Volgens IAS moeten eventuele tekorten bij het pensioenfonds dan via de resultatenrekening worden aangevuld.

Ik vind dat een nadeel, omdat als gevolg van de wisselende beleggingsresultaten van het pensioenfonds de winstontwikkeling van de sponsor veel volatieler wordt.”De pensioenfondsen kunnen zich op basis van de IAS-richtlijnen tot op zekere hoogte vinden in de redenering van Merton, dat de gevolgen van het gekozen beleggingsbeleid hun weerslag hebben op de positie van de sponsor.

Zij wijzen echter op een specifiek kenmerk van het Nederlandse stelstel, namelijk dat er een aparte pensioenstichting is met een eigen bestuur dat in principe onafhankelijk staat ten opzichte van de gerelateerde onderneming.

Lex Heijnis: “Het bestuur van het pensioenfonds bepaalt de samenstelling van de beleggingsmix en de directie heeft dus geen directe invloed hierop.” Ook Ben Mulder (Pensioenfonds Océ) wil de verantwoordelijkheden gescheiden houden.

“De raad van bestuur moet zich geen zorgen maken over de wijze waarop wij de verplichtingen afdekken. Binnen het pensioenfonds werken we met grondige asset-en liability-studies en voorziet een onafhankelijke beleggingscommissie ons van advies.

Er wordt zeer prudent gehandeld. De onafhankelijkheid van het pensioenfonds dient dan ook gewaarborgd te worden.”

Toch zijn er indirect gezien wel middelen voor de directie om invloed uit te oefenen. Zo heeft de werkgever een werkgeversvertegenwoordiging in het bestuur van het pensioenfonds.

Daarnaast zijn de pensioenuitkeringen feitelijk afhankelijk van de regeling die in het arbeidsvoorwaardenoverleg tot stand komen en ook hierop kan de directie directe invloed uitoefenen.

Bewustwording
Directielid Jan van Nieuwenhuizen en director Research Gerard Mertens bij NIB Capital, onder meer actief op het gebied van het aan de pensioenen gekoppelde financieringsvraagstuk, signaleren nog geen drastische wijzigingen in het beleggingsbeleid bij de pensioenfondsen van hun klanten.

“Er is hooguit een verschuiving richting obligaties”, denkt Van Nieuwenhuizen. “Bovendien zijn we momenteel eigenlijk nog maar net in een soort van bewustzijnsfase. De enorme koersdalingen van de afgelopen twee jaar kwamen voor velen als een grote verrassing.

Er wordt veel nagedacht over risico.” Mertens, tevens professor Financiële Analyse aan de Erasmus Universiteit Rotterdam: “Ook worden ondernemers zich meer bewust van het gecombineerde risico van onderneming en pensioenfonds. Nu is dat risico nog te hoog en er moet dus afstemming plaatsvinden tussen beide entiteiten. Zo’n proces kost tijd.”

“Daarnaast moeten we af van die traditionele scheiding tussen alleen aandelen, obligaties en vastgoed in de beleggingsmix”, vindt Van Nieuwenhuizen. “Op grond van toekomstige kasstroomverwachtingen binnen een pensioenfonds kun je ook een mix opzetten met bijvoorbeeld onderhandse leningen en private equity. Het kan interessant zijn om liquiditeit op te geven voor een hoger rendement.”

Een belangrijk hulpmiddel bij de nieuwe bewustwording is betere transparantie vindt Mertens. “Nu is deze absoluut nog onvoldoende en dat vertroebelt het zicht op de risico’s. De nieuwe verslaggevingsrichtlijnen van IAS zullen zeker voor verbetering op dit vlak zorgen.

Dit komt alle stakeholders ten goede, zowel werknemers, aandeelhouders, toezichthouders, maar bijvoorbeeld ook een partij als de rating agencies. Deze kredietbeoordelaars besluiten momenteel soms tot neerwaartse aanpassingen van de ratings omdat ze onvoldoende inzicht en dus twijfels hebben over de pensioensituatie bij een bedrijf. Zo’n stap verslechtert de positie op de kapitaalmarkt voor een onderneming.”

Tijmen Bout (ABN Amro) staat eveneens positief tegenover betere transparantie: “Verslaggeving volgens IAS met bijbehorende toelichting geeft een goed inzicht in de pensioenpositie van de onderneming en een betere kijk op de risico’s van het pensioenfonds.

Verder signaleert ook Bout meer aandacht van de rating agencies voor de invloed van de pensioenproblematiek op de algehele positie van de bank.De ideeën van Merton over risicoafstemming tussen ondernemingen en hun pensioenfondsen geven echter nog geen antwoord op de vraag in hoeverre het huidige Nederlandse pensioenstelsel op lange termijn betaalbaar zal blijven.

Her en der worden proefballonnetjes opgelaten over de overstap van het eindloonstelstel naar het middelloonstelsel. Zo is werkgeversorganisatie VNO-NCW een fervent voorstander van deze overstap. Jan van Nieuwenhuizen is niet verrast: “Je hoeft geen profeet te zijn om te voorspellen dat het middelloonstelsel er uiteindelijk zal komen.

De trend is nu dan ook al ingezet, maar een fundamentele discussie moet nog wel gevoerd worden. Een radicale overgang naar dit stelsel is daarom niet te verwachten.”

Toch zijn enkele grote Nederlandse ondernemingen al overgestapt. Onder andere Philips en ABN Amro veranderen hun pensioenregeling naar een middelloonregeling. Ook Ben Mulder van pensioenfonds Océ is voorstander: “Op dit moment studeren we op een nieuwe regeling op basis van middelloon.

Ik zie het zowel als een rechtvaardiger en als een goedkoper systeem. Binnen nu en een paar jaar mikken we erop de overstap gemaakt te hebben. Waar ik geen voorstander van ben is het beschikbare premiesysteem, waarbij het beleggingsrisico wordt verlegd naar de werknemer.

Zeker voor laagbetaalde werknemers wordt zoiets een loterij. Pensioen gaat over een tijd van veertig; daar moet je ten aanzien van beleggingsrisico zorgvuldig mee omgaan.”

Door Lieuwe Koopmans