Analyse van der Tas: ‘IFRS: niet alleen voor de grote jongens’

fallback
Het is een wijdverbreid misverstand dat International Financial Reporting Standards (IFRS) slechts relevant zijn voor beursgenoteerde ondernemingen. Natuurlijk is het zo dat alle beursgenoteerde ondernemingen in de EU vanaf 1 januari 2005 verplicht zijn IFRS in hun geconsolideerde jaarrekening toe te passen. Maar ook niet-beursgenoteerde ondernemingen worden steeds meer en vooral sneller dan gedacht geconfronteerd met IFRS.

Op dit moment ligt er bij het Nederlandse parlement een wetsvoorstel dat het alle Nederlandse vennootschappen mogelijk maakt om met ingang van 2005 IFRS toe te passen in plaats van de specifieke bepalingen van Titel 9 Boek 2 BW. Dat is een stap in de goede richting, want daardoor kunnen bedrijven op vrijwillige basis overstappen op IFRS, zonder daarbij gebonden te zijn aan de Nederlandse wettelijke bepalingen. Dochtervennootschappen van ondernemingen die overstappen op IFRS kunnen hierdoor meegaan in hun eigen jaarrekening. Als bedrijven om welke reden dan ook het voorbeeld van de beursgenoteerde ondernemingen willen volgen, is dat mogelijk. Daarentegen bepaalt hetzelfde wetsvoorstel dat bedrijven die onder Titel 9 vallen (alle NV’s, BV’s, onderlinge waarborgmaatschappijen en coöperaties en sommige stichtingen en verenigingen) en niet IFRS gaan toepassen, in de Nederlandse jaarrekening moeten aangeven of zij de Richtlijnen van de Nederlandse Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) hebben toegepast. De RJ heeft reeds jarenlang als beleid dat elke nieuwe IFRS zo veel mogelijk onverkort in zijn Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving wordt opgenomen. In de praktijk zal dan een situatie ontstaan waarbij het voor een onderneming eigenlijk niet zo veel meer uitmaakt of ze rechtstreeks IFRS hanteert, of via een omweg, namelijk via de RJ-Richtlijnen. Natuurlijk staat er in het wetsvoorstel slechts dat in de jaarrekening moet worden aangegeven óf de Richtlijnen zijn toegepast, maar indien wordt aangegeven dat dat niet het geval is, kan men op zijn minst vragen verwachten. Voorts blijkt uit recente arresten van de Ondernemingskamer (zie bijvoorbeeld de arresten tegen KPN en Reed-Elsevier) dat de Richtlijnen geacht worden richtinggevend te zijn bij de vraag of een jaarrekening een getrouw beeld geeft volgens de Nederlandse wet. Met andere woorden, de status van de Richtlijnen wordt aanzienlijk versterkt door deze ontwikkelingen en daarmee IFRS in de Nederlandse jaarrekeningen. Vrijstellingen De Nederlandse wet kent een groot aantal vrijstellingen voor kleine en middelgrote ondernemingen. Dit gaat zelfs zover dat kleine ondernemingen slechts een balans (en geen winst-en-verliesrekening) met een beknopte toelichting behoeven te deponeren. De Richtlijnen van de RJ kennen slechts beperkte vrijstellingen, maar hier komt binnenkort verandering in, wanneer de Richtlijnen zullen gaan aangeven wat wel en niet van toepassing is op kleine en middelgrote ondernemingen. Op dit moment maakt IFRS nog geen onderscheid naar de grootte van een onderneming. Wel is het zo dat er vrijstellingen zijn voor niet-beursgenoteerde ondernemingen, omdat enkele standaarden alleen van toepassing zijn op beursgenoteerde ondernemingen (namelijk die over winst per aandeel, gesegmenteerde informatieverschaffing en over tussentijdse berichtgeving). De International Accounting Standard Board IASB (verantwoordelijk voor het opstellen van IFRS) overweegt echter vrijstellingen te geven voor kleine en middelgrote ondernemingen. Achtergrond daarbij is dat daarmee de overstap naar IFRS niet onnodig wordt bemoeilijkt en rekening kan worden gehouden met de bijzondere aspecten van het MKB. Een voorstel hiertoe bevindt zich nog in een pril stadium en het zal nog enige tijd duren voor er een internationale standaard is voor de verslaggeving door kleine en middelgrote ondernemingen. De IASB neemt daarbij als voorbeeld de ervaringen die men in het Verenigd Koninkrijk heeft opgedaan met een zogenaamde Frizzy. Dat is een Financial Reporting Standard for Smaller Enterprises (FRSSE ofte wel Frizzy in de volksmond). Deze standaard geeft aan welke standaarden wel en niet van toepassing zijn op het MKB. In de discussie binnen de IASB doen zich wel meteen zeer fundamentele vragen voor, zoals wat is een goede internationale definitie van klein of middelgroot, en waarom zou de lezer van een jaarrekening van een kleine onderneming andere of minder informatie nodig hebben dan de lezer van een jaarrekening van een grote onderneming? Voorts is er de vraag of de vrijstellingen zich uitsluitend richten op de toelichtende informatie, dan wel ook betrekking zullen hebben op de waarderings- en winstbepalingsgrondslagen. Gedacht zou kunnen worden aan een vrijstelling voor bepaalde complexe standaarden zoals die over pensioenen en financiële instrumenten. Kwaliteitskenmerk Zoals aangegeven maakt het voor veel bedrijven niet zo veel uit of ze nu direct IFRS toepassen of via de omweg van de Nederlandse richtlijnen. Dan is het sterk te overwegen om maar meteen gebruik te maken van de voordelen van IFRS, namelijk dat het een kwaliteitskenmerk is, dat het internationaal erkend en begrepen wordt en dat het de vergelijkbaarheid met de wel beursgenoteerde peergroup vergemakkelijkt. Voorts zullen dochtermaatschappijen van IFRS toepassende ondernemingen over willen stappen op IFRS om te voorkomen dat men twee sets van verslaggevingsgrondslagen naast elkaar moet toepassen (één statutair en één voor de moeder). Daarnaast zien we een groeiende behoefte aan IFRS-informatie ontstaan, bijvoorbeeld bij financiers voor een internationale (obligatie)lening of bij opdrachtgevers in het kader van een Europese aanbesteding. Ook blijkt dat bepaalde bedrijfstakken zoals het bouwbedrijf en de IT-sector vooroplopen bij de voorbereidingen op IFRS. In deze periode waarin transparantie de boventoon voert, kan men natuurlijk moeilijk spreken van een downside, maar feit is dat IFRS meer informatie eist dan Nederlandse verslaggevingsregels, zelfs indien men geen rekening houdt met de vrijstellingen voor kleine en middelgrote ondernemingen in de Nederlandse verslaggevingsgrondslagen. Een nadeel voor kleine en middelgrote vennootschappen is voorts dat ze, zodra ze IFRS toepassen, geen gebruik meer kunnen maken van de vrijstellingen en vereenvoudigingen die gelden voor het MKB. Dit betekent meer kosten en mogelijkerwijs het verstrekken van privacy- en concurrentiegevoelige informatie. Voor niet-beursgenoteerde ondernemingen moet een vrijwillige overstap naar IFRS goed worden overwogen, waarbij de potentiële voordelen (kwaliteitskenmerk, vergelijkbaarheid met peergroup, wensen gebruikers, goedkopere financiering door meer vertrouwen) moeten worden afgezet tegen de potentiële nadelen (extra kosten en het publiceren van gevoelige informatie). Ook het tijdstip waarop deze overstap wordt gemaakt is van belang. Op dit moment kent IFRS nog geen vrijstellingen voor kleine en middelgrote ondernemingen, maar de verwachting is dat deze er binnen enkele jaren wel zullen komen. In alle gevallen geldt echter dat door de toegenomen status van de RJ-Richtlijnen, de verplichting om te vermelden of voldaan is aan deze richtlijn en het feit dat de Richtlijnen steeds sneller en dichter bij IFRS aansluiten, de invloed van IFRS op de jaarrekening steeds nadrukkelijker wordt – IFRS is here to stay. Prof. Dr. Leo G. van der Tas RA is partner vaktechniek bij Ernst & Young Accountants, hoogleraar externe berichtgeving aan de Faculteit Bedrijfskunde van de Erasmus Universiteit Rotterdam en lid van het International Financial Reporting Interpretations Committee van de IASB