Onrechtmatig verkregen bewijs en vragen over verlengde navorderingstermijn

Onlangs deed de Hoge Raad uitspraak over de vraag of de belastingdienst een boete mocht opleggen, nadat zij de belastingplichtige om nadere gegevens over een buitenlandse bankrekening had gevraagd.

De zaak was als volgt. De belastingplichtige had zijn buitenlandse bankrekening jarenlang verzwegen voor de belastingdienst. De Nederlandse fiscus kreeg op onduidelijke wijze gegevens van de Belgische belastingdienst over buitenlandse bankrekeningen van Nederlandse belastingplichtigen.

Dit betrof microfiches. Hierdoor vermoedde de fiscus dat de belanghebbende een buitenlandse bankrekening had en startte een onderzoek. De inspecteur vroeg de belanghebbende om nadere gegevens en gaf aan dat bij weigering de bewijslast over het niet-bestaan van de buitenlandse bankrekening werd omgekeerd naar de belastingplichtige.

Ook stelde hij dat het strafbaar was om de gevraagde gegevens niet te verstrekken of om onjuiste of onvolledige gegevens te verstrekken.
De belanghebbende en zijn adviseur verstrekten onder protest de gevraagde gegevens over de buitenlandse bankrekening.

De inspecteur legde daarna een navorderingsaanslag en een boete op. De belastingplichtige vond dat geen boete mocht worden opgelegd, omdat de inspecteur hem onder strafdreiging dwong aan zijn eigen veroordeling mee te werken.

De Hoge Raad vond dat de gevolgen van weigering die de inspecteur had meegedeeld, geen dwang waren maar gewoon voortvloeien uit de wet. De inspecteur mag bij de boeteoplegging rekening houden met de door belastingplichtige verstrekte gegevens, in het kader van de vaststelling van de belastingschuld.

De belastingplichtige vond ook dat de buitenlandse bankgegevens op onrechtmatige wijze door de belastingdienst waren verkregen. Volgens hem mag de belastingdienst deze gegevens daarom niet gebruiken.

De Hoge Raad oordeelde dat de belastingdienst geen reden had om aan te nemen dat door de verkregen microfiches een fundamenteel recht van de betrokken belastingplichtigen was geschonden. Ook was er geen reden aan te nemen dat een nader onderzoek naar de fiscale relevantie van die gegevens ontoelaatbaar zou zijn.

Tenslotte vond de belastingplichtige dat de navorderingstermijn van twaalf jaar strijdig is met het Europese recht. De navorderingstermijn voor binnenlandse situaties is namelijk slechts vijf jaar.

De langere navorderingstermijn voor buitenlandse situaties staat in de wet, omdat de belastingdienst in buitenlandse situaties minder effectieve controlemogelijkheden zou hebben dan in binnenlandse situaties.

De Hoge Raad meende dat de langere navorderingstermijn mogelijk een remmende werking heeft om zo spaartegoeden vanuit Nederland over te brengen naar een andere EU-lidstaat, of om zulke spaartegoeden aan te houden. Volgens de Hoge Raad is dit mogelijk strijdig met het Europees recht, tenzij het overbrengen of aanhouden van spaartegoeden in een andere EU-lidstaat gebeurt om belasting te ontduiken.
 
De Hoge Raad heeft de zaak geschorst. Ook zijn prejudiciële vragen gesteld aan het Europese Hof van Justitie over het mogelijk in strijd zijn van de navorderingstermijn van twaalf jaar voor verzwegen buitenlandse banktegoeden met het Europese recht. Voor binnenlandse spaartegoeden geldt immers een navorderingstermijn van vijf jaar.

Bron: Tijdschrift Financieel Management: Tax Update ism Deloitte

Gerelateerde artikelen